ECLI:NL:RBDHA:2019:68

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2019
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horeca-inrichting na beschieting en verzoek om voorlopige voorziening

Op 7 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een horeca-inrichting in Den Haag. De burgemeester had op 1 november 2018 besloten de horeca-inrichting te sluiten na een beschieting op 20 oktober 2018, waarbij meerdere kogelinslagen en lege hulzen werden aangetroffen. De sluiting was bedoeld om de openbare orde te waarborgen en de veiligheid van omwonenden te beschermen. Verzoeker, de exploitant van de horeca-inrichting, diende een verzoek in voor een voorlopige voorziening om de sluiting ongedaan te maken. Tijdens de zitting op 20 december 2018 werd het onderzoek geschorst om aanvullende informatie van de politie te verkrijgen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van drie maanden niet onredelijk was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting, gezien de ernst van het geweldsincident en de impact op de openbare orde. De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van de openbare orde zwaarder woog dan het ondernemersbelang van verzoeker, die bovendien nog geen exploitatievergunning had verkregen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/7985
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 januari 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: S. Niyat),
tegen

De Burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. E.P. Alonso en mr. R. den Ouden).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 heeft verweerder bevolen dat de horeca-inrichting in het perceel [adres] te [plaats] voor een ieder van zaterdag 3 november 2018 om 12.00 uur tot dinsdag 22 mei 2018 om 18.00 uur gesloten dient te blijven.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Tevens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Verzoeker is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De voorzieningenrechter heeft de behandeling van de zaak ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om de politie te verzoeken voor 27 december 2018 informatie te verstrekken over de stand van het onderzoek en de mate waarin door verzoeker hieraan wordt meegewerkt. Verzoeker krijgt vervolgens de mogelijkheid hierop te reageren.
Verweerder heeft op 27 december 2018 een emailbericht van de Politie eenheid Den Haag van 24 december 2018 doorgestuurd.
Verzoeker heeft hier per emailbericht van 4 januari 2019 op gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1 Op 30 oktober 2018 heeft de Politie eenheid [plaats]Haag verweerder een bestuurlijke rapportage doen toekomen. Uit deze rapportage komt naar voren dat op 20 oktober 2018, omstreeks 4.10 uur, op de – op dat moment gesloten - horeca-inrichting is geschoten met een vuurwapen. Hiervan zijn camerabeelden beschikbaar. In de ruiten zijn meerdere (14) kogelinslagen aangetroffen. Ook werden in de straat 15 lege hulzen aangetroffen. De schutter(s), het wapen en de gebruikte scooter zijn niet gevonden.
Verweerder heeft daarop bij besluit van 1 november 2018 de horeca-inrichting voor drie maanden gesloten.
2.1
Ingevolge artikel 28 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag (APV) kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van de horeca-inrichting nadelig wordt beïnvloed;
(…);
f. zich in of vanuit de horeca-inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de horeca-inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting.
2.2
Ingevolge artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV kan de burgemeester een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
3 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beschieting van de horeca-inrichting een zodanig ernstig geweldsincident is, dat deze een bedreiging oplevert voor de veiligheid en gezondheid. De precieze toedracht is nog onbekend en er zijn geen verdachten aangehouden. Verweerder heeft – in navolging van de politie – wel de voorlopige conclusie getrokken dat bij de beschieting de horeca-inrichting het specifieke doelwit is geweest.
Daarbij geldt dat door de schietpartij is schrik aangejaagd bij omwonenden. Het is wel begrijpelijk dat verzoeker er aandacht voor heeft gevraagd dat er ‘s nachts ten tijde van de beschieting geen alarm is geslagen en dat verzoeker de volgende ochtend zelf de politie heeft gewaarschuwd. Dat maakt echter niet dat in zijn algemeenheid, maar ook in dit geval, niet gesteld kan worden dat de –tijdelijke- zichtbaarheid van kogelgaten en het rumoer dat doorgaans ontstaat als een beschieting heeft plaatsgevonden, een gevoel van onveiligheid bij omwonenden meebrengen.
Gelet op het ernstig karakter van het geweldsincident en met het oog op bescherming van veiligheid en gezondheid was verweerder bevoegd de horeca-inrichting te sluiten.
Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden waarom verweerder van sluiting voor drie maanden had moeten afzien. Of er sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van verzoeker speelt daarbij geen rol. Of verzoeker al dan niet zou hebben opgeroepen tot wraakacties – iets dat hijzelf ontkent - tegen de mogelijke daders kan in dit verband dan ook in het midden blijven. Voor de vraag of het open blijven van de betrokken inrichting een gevaar oplevert voor de openbare orde is niet van belang of de exploitant van de onderneming zelf daadwerkelijk bij de verstoring van de openbare orde betrokken is geweest of deze op geen enkele wijze heeft kunnen voorkomen. De tijdelijke sluiting van de horeca-inrichting is primair gericht op herstel van de openbare orde en waarborgt dat de rust in de omgeving terugkeert. De omstandigheid dat verweerder –ondanks het verzoek daartoe van de voorlopige voorzieningenrechter- geen nadere informatie heeft kunnen inbrengen over de huidige stand van het onderzoek en over de vraag of verzoeker voldoende meewerkt aan dat onderzoek, maakt het voorgaande op zich niet anders.
Nog daargelaten de vraag of verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat een sluiting van drie maanden tot een actuele financiële noodsituatie zal leiden, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het openbare orde-belang op dit moment zwaarder weegt dan het ondernemersbelang van verzoeker. Daarbij acht de voorzieningenrechter verder van belang, dat verzoeker thans (nog) niet beschikt over een exploitatievergunning. Deze heeft hij weliswaar vóór het schietincident aangevraagd, maar hierop is nog niet beslist. Verweerder heeft te kennen gegeven dat bij heropening zonder vergunning eerst een waarschuwing zal volgen, en vervolgens tot sluiting zal worden overgegaan. Hoewel verweerder bij het ontbreken van een vergunning, bij voortvarend aanvragen van de vergunning door de exploitant, gebruikelijk toestaat dat de onderneming binnen beperktere openingstijden geopend kan blijven, kan verweerder in het schietincident een aanleiding vinden om van deze gedragslijn af te wijken of de toepassing daar van te beëindigen. Ook toewijzing van het verzoek om een voorziening zou derhalve verzoeker niet in staat te stellen de exploitatie voort te zetten.
4 Uit het voorgaande volgt dat de sluiting voor de duur van drie maanden vooralsnog niet onredelijk kan worden geacht en dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.