Feit 4: poging tot brandstichting op 2 augustus 2017
14. [naam 3] heeft op 2 augustus 2017 aangifte gedaan van poging tot brandstichting in zijn auto, die geparkeerd stond in de afgesloten parkeergarage van de flat aan de [adres 1] . Hij zag die dag bij zijn auto kleding en een kussen liggen en rook een benzinegeur. Deze goederen lagen er de dag tevoren, toen hij zijn auto parkeerde, nog niet. [naam 3] vermoedt dat er sprake is van poging tot brandstichting door verdachte, dit in verband met eerdere incidenten.
15. De politie heeft geconstateerd dat aan het hekwerk van de garage ter hoogte van de auto van [naam 3] een takje hing met daaraan een sok met daarin papier. Daaronder lag kleding, te weten een spijkerbroek en een blauwe trui. Die kleding voelde zwaar aan en rook naar benzine.
16. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij de sok herkent omdat verdachte een paar van diezelfde sokken had. Het overhemd herkent zij als dat van haar neef, en zij vermoedt dat verdachte dat overhemd een keer per ongeluk heeft meegenomen.
17. Van de binnenzijde van de broeksband van de aangetroffen spijkerbroek alsmede van de binnenzijde van de kraag van de aangetroffen trui zijn bemonsteringen veilig gesteld die door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn onderzocht. Het NFI concludeert dat de bemonstering van de spijkerbroek een DNA-mengprofiel bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte en minimaal drie onbekende personen. De bemonstering van de trui bevat een DNA-profiel dat afkomstig kan zijn van verdachte. Van beide sporen is de matchkans van het profiel niet berekend. Het rapport vermeldt dat met aanvullend DNA-onderzoek kan worden getracht om van het DNA in deze bemonsteringen meer informatieve DNA-profielen te verkrijgen ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht ten aanzien van verdachte.
18. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie desgevraagd bevestigd dat een aanvullend DNA-onderzoek van deze bemonsteringen niet heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat (i) niet vaststaat dat het mogelijk is de matchkans en daarmee de bewijskracht van deze bemonsteringen ten opzichte van verdachte vast te stellen en (ii) voor zover dat wel mogelijk zou zijn, niet vaststaat hoe groot die bewijskracht is. Waar de bewijskracht van een dergelijke bemonstering ook nihil kan zijn, komt aan geen van beide bemonsteringen bewijskracht toe.
19. Nu er overigens geen concreet bewijs voorhanden is dat verdachte deze poging tot brandstichting heeft gepleegd, dient hij van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 2: bedreiging van [slachtoffer 1] in de periode van 2 december 2017 tot en met 10 februari 2018
20. Edyta Beata Wojcik heeft in december 2017 en februari 2018 aangifte gedaan van meermalen gepleegde bedreigingen, wat heeft gevoerd tot de huidige tenlastelegging. De rechtbank zal die aangiften in het onderstaande bespreken al naar gelang de data waarop zij betrekking hebben.
21. [slachtoffer 1] heeft op 9 december 2017 aangifte gedaanvan bedreiging via door haar op 2 december 2017 ontvangen WhatsApp-berichten waarvan zij vermoedt dat die van verdachte afkomstig zijn. Dat vermoeden grondt zij op de omstandigheid dat zij een vriendin is van [slachtoffer 2] , en zij in de eerdere zaak tegen verdachte een getuigenverklaring heeft afgelegd tegenover de politie. Deze berichten zijn afkomstig van het telefoonnummer [nummer 1] en houden bedreigingen in, kennelijk namens een zekere [naam 1] , wat een afkorting is van de naam van verdachte, jegens haar en haar 14-jarige zoon [naam 4] . Ook zijn er bij die berichten foto’s gevoegd van (onder meer) haar en haar zoon.
22. Van het dossier maakt deel uiteen afdruk van de berichten waar [slachtoffer 1] over verklaart. Daaruit valt af te leiden dat de door haar ontvangen berichten zijn verstuurd vanaf het telefoonnummer [nummer 1] en dat daar de door haar genoemde foto’s zijn bijgevoegd. Een beëdigde vertaling van die berichtenmaakt duidelijk dat daarin onder meer de volgende passages voorkomen:
Jij politiehoer, wraak zal genomen worden op jullie allen voor [naam 1] ;
Daar waar jullie wonen jij……die nieuwe woning [slachtoffer 2] …. Wij weten alles, de wraak zal in de vorm zijn van een waarschuwing voor politieverklikkers”
Jij, verklikker, je zal je nergens in ..Den Haag kunnen vertonen
…zal niet zo rustig kunnen lopen, [slachtoffer 1] …. [naam 4] ..
…jij politiehoer….je zult niet alleen de angst proeven, zij zullen misschien jullie ruiten ingooien
23. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het telefoonnummer [nummer 1] in gebruik heeft gehad op enig moment in de maand februari 2018. Hij heeft evenwel betwist de zojuist geciteerde berichten te hebben verzonden. Daartoe stelt hij dat het desbetreffende telefoonnummer in die periode door meerdere personen werd gebruikt. Omtrent de identiteit van die personen heeft verdachte desgevraagd geen opheldering verschaft.
24. De rechtbank acht bewezen dat verdachte vorenstaande WhatsApp-berichten heeft verzonden. Daartoe is in de eerste plaats redengevend dat die berichten afkomstig zijn van een door verdachte gebruikt telefoonnummer zonder dat verdachte heeft kunnen of willen verklaren wie –anders dan hijzelf- de berichten kan hebben verstuurd. Vervolgens wijst de inhoud van de berichten –gelet op de gebruikte termen “politiehoer” en “politieverklikker”- duidelijk in de richting van iemand als afzender die kennelijk agressie koestert tegen [slachtoffer 1] als één van degenen die als getuige betrokken was in de eerdere strafzaak. Daarvoor komt slechts verdachte in aanmerking. Dat door het opstellen van de berichten kennelijk is gepoogd het te doen voorkomen dat een onbekende derde deze berichten zou hebben verstuurd doet daar niet aan af.
25. Anders dan door de verdediging betoogd merkt de rechtbank de inhoud van deze berichten, mede in verband met de daarin voorkomende mededeling dat [slachtoffer 1] en haar zoon niet meer rustig zouden kunnen lopen, aan als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5 en 7 februari 2018
26. Op 7 februari 2018 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van bedreiging via ingesproken voicemail-berichtenop 5 en 7 februari 2018. Zij herkent aan de stem verdachte als degene die deze berichten heeft ingesproken.
27. Uit een beëdigde vertaling van die berichtenblijkt dat daarin (voor zover niet al in de tenlastelegging genoemd) de volgende passages voorkomen:
Luister jij klote verneukte hoer, politieverklikker…..er wacht een verrassing op jullie…….ik zal alles zo organiseren dat…jullie op de begane grond niet eens tijd zullen hebben om te vluchten….
Ik zal mensen vinden die jou zullen slaan, een fles, hoer, met benzine dat je niet eens tijd zal hebben om op te rotten, jullie zullen daar levend verbranden….
Zo’n hoer als jij zal ook in vlammen staan, binnenkort;
er is nu daar wat gebeurd, bij [naam 2] ergens in die flat, er was een of andere nieuwe ontploffing…..dus je moet je ook voorbereiden, dat jij en ….je zou je moet gaan evacueren, uit die woning, zonder een been zonder een hand…..er zullen Marokkanen je in je reet neuken….zij zullen je verkrachten met hun lullen;
28. Uit onderzoek is geblekendat de zojuist weergegeven voicemail-berichten zijn ingesproken na inbellen met het telefoonnummer [telefoonnummer] .
29. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend deze berichten te hebben ingesproken. Hij heeft ook erkend dat dit is gebeurd met het toen door hem gebruikte telefoonnummer [telefoonnummer] . De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit.
30. Op 17 februari 2018 heeft [slachtoffer 1] andermaal aangifte gedaan van bedreiging door middel van een voicemail-bericht. Dit werd ingesproken kort nadat verdachte haar vriend op een ander nummer had gebeld.
31. Uit een beëdigde vertaling van het bericht blijktdat het als volgt luidt:
Nou luister heel aandachtig, ik heb al opdrachten gegeven, maar ik ben niet in Nederland, geloof mij, dat wat bij Grzegorz was gebeurd, ik weet het niet, ik heb daar niets mee te maken, maar ik weet wel dat daar iets is gebeurd, er gaat iets gebeuren, zij zullen jullie van de flat, shit zo snel …dat shit, ….zullen van die etage eruit gooien, shit, die andere … want zij zullen niet in staat zijn om op alles te letten, en met jou zou zijn dat, je, hoer, zult rijden naar het werk of van het werk, zij zullen het al weten waar, ik heb zulke contacten dat je je er echt niet van bewust bent en je zult gvd liggen met opengereten kop of met gebroken benen of handen want ik heb gezegd dat ik foto's wil zien van hoe je zit, je je ligt en pijn lijdt, kut, en hoe je je van pijn aan het oprollen bent, want zo'n verklikker als jij zou moet worden begraven en begraven worden onder de brokstukken.
32. Zowel de verbalisant [verbalisant]als [slachtoffer 2]verklaren de stem van verdachte te herkennen op (onder meer) het voicemail-bericht van 10 februari 2018.
33. Verdachte betwist het desbetreffende bericht te hebben ingesproken. De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
34. De rechtbank acht, gelet op de stemherkenningen en de inhoud van het bericht, dat onmiskenbaar wijst op verdachte, bewezen dat verdachte dit bericht heeft ingesproken.
35. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdacht alle in dit onderdeel van de tenlastelegging opgenomen berichten heeft verzonden dan wel ingesproken en tevens dat deze zijn aan te merken als bedreigend. Dat betekent dat feit 2 in alle onderdelen bewezen zal worden verklaard.
Feit 3: belaging van [slachtoffer 2] in de periode van 12 november 2017 tot en met 3 januari 2018
36. [slachtoffer 2] heeft aangifteen klachtgedaan wegens (onder meer) staking, jegens haar gepleegd door verdachte. Het gaat om de volgende berichten:
- Een e-mail dd. 12 november 2017, afkomstig van het adres [mailadres] en verzonden aan haar neef [naam 5] ;
- Een e-mail d.d. 12 november 2017, afkomstig van datzelfde adres en verzonden aan het e-mailadres van haar, [slachtoffer 2] ;
- Een e-mail d.d. 13 december 2017, afkomstig van datzelfde adres en verzonden aan het e-mailadres van haar, [slachtoffer 2] ;
- Een tweede e-mail d.d. 13 december 2017, afkomstig van datzelfde adres en verzonden aan het e-mail adres van haar, [slachtoffer 2] ;
- Een op een besloten Facebook-pagina geplaatst bericht, afkomstig van [naam 6] ;
- WhatsApp-berichten, verzonden aan [naam 7] , een kennis van haar, [slachtoffer 2] .
37. [naam 7] heeft als getuige verklaarddat hij vanaf het telefoonnummer [nummer 1] op 20, 21 en 24 december 2017 en op 3 januari 2018 WhatsApp-berichten heeft ontvangen. Die berichten hadden, blijkens hun inhoud, betrekking op [slachtoffer 2] .
38. De (vertaling van) alle bovenstaande e-mails en berichten is aan het dossier toegevoegd. Kennisneming van de inhoud van die berichten maakt duidelijk dat deze, in combinatie met elkaar, zijn aan te merken als bedoeld om [slachtoffer 2] vrees aan te jagen. Dat betekent dat, voor zover die berichten van één en dezelfde persoon afkomstig zijn, deze persoon zich heeft schuldig gemaakt aan stalking van [slachtoffer 2] . De vraag is vervolgens of, zoals door de officier van justitie aan verdachte wordt verweten, het verdachte is geweest die deze berichten heeft verzonden. Verdachte heeft dit ontkend.
39. Verdachte heeft erkend dat hij gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres [mailadres] . Uit de inhoud van de onder hem bij zijn aanhouding in beslag genomen telefoon, merk Samsung, blijktdat daarin 2029 mails stonden die waren gekoppeld aan bedoeld e-mailadres. Op grond hiervan merkt de rechtbank verdachte aan als de verzender van de in r.o. 36 genoemde e-mailberichten. Ook de aan [naam 7] verzonden WhatsApp-berichten moeten van verdachte afkomstig zijn, gelet op het telefoonnummer waarvan al eerder is vastgesteld dat dit bij verdachte in gebruik was. Nu tenslotte voor het facebook-account [naam 6] een koppeling aan de telefoon van verdachte is vastgesteld,merkt de rechtbank verdachte aan als degene die het Facebook-bericht heeft geplaatst. Voor alle e-mails en berichten geldt, dat de rechtbank geen geloof hecht aan de bewering van verdachte dat ook anderen dan hijzelf gebruik maakten van het e-mailadres, het telefoonnummer en het Facebook-account en die anderen mogelijk de berichten hebben verzonden, nu verdachte die bewering in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt, nog daargelaten dat (ook) de inhoud van alle mails en berichten onmiskenbaar wijst op verdachte als degene van wie zij afkomstig zijn.
40. Dit voert tot de slotsom dat de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht.