ECLI:NL:RBDHA:2019:6650
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een inreisverbod van tien jaar aan een Algerijnse vreemdeling wegens actuele bedreiging van de openbare orde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de oplegging van een inreisverbod van tien jaar aan een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, die in Nederland is aangetroffen in 1995, was eerder ongewenst verklaard en had een strafrechtelijk verleden met meerdere veroordelingen, waaronder woninginbraken en diefstallen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 april 2018 besloten om de vreemdeling een zwaar inreisverbod op te leggen, wat de vreemdeling aanvecht. Hij betoogde dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals het feit dat hij sinds 2014 geen strafbare feiten meer had gepleegd en dat hij een dochter in Nederland had, niet voldoende waren meegewogen in de beslissing. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris bij de beslissing rekening had gehouden met de aard en ernst van de gepleegde misdrijven, het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling, en de recidive van de vreemdeling. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de juiste afweging had gemaakt en dat het inreisverbod niet in strijd was met de Terugkeerrichtlijn of artikel 8 van het EVRM. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.