ECLI:NL:RBDHA:2019:6646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
AWB 18/9651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die een machtiging voorlopig verblijf (mvv) aanvroeg in het kader van nareis asiel, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar referent niet had aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de identiteit van eiseres en dat de enkele verwijzing naar een algemeen ambtsbericht niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering. Eiseres had documenten overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit, maar verweerder had deze niet adequaat beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Weerman.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [naam referent] (referent) ten behoeve van eiseres tot het verlenen van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in het kader van ‘nareis asiel’ afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2019. Referent en gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is niet verschenen. Tevens is verschenen [naam tolk] , tolk.

Overwegingen

1. Eiseres beoogt verblijf bij referent, haar gestelde echtgenoot. Referent is op 17 maart 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 28 mei 2015 is een mvv-aanvraag voor eiseres ingediend, welke aanvraag bij besluit van 17 februari 2016 is afgewezen omdat eiseres haar familierechtelijke relatie met referent niet met documenten aannemelijk heeft gemaakt en niet in staat was een identificerend gehoor bij te wonen. Op 16 augustus 2016 is namens eiseres onderhavige mvv-aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar identiteit en gestelde familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond.
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikel 11, tweede lid van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Eiseres beroept zich in de nadere reactie van 10 mei 2019 op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 13 maart 2019 in de zaak C-635/17 (ECLI:EU:C:2019:192). Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat zij heeft voldaan aan de door het Hof genoemde samenwerkingsplicht en dat verweerder daarom gehouden was tot het doen van nader onderzoek. Door het overleggen van een verklaring van de directeur van het vluchtelingenkamp van 10 juli 2018, een kopie van haar vluchtelingenpas en een kopie van de huwelijksakte heeft zij voldoende (substantieel) bewijs voor haar identiteit en familierelatie overgelegd.
Eiseres stelt dat zij nooit in het bezit is geweest van een identiteitskaart omdat dit voor haar niet noodzakelijk was en een aanvraag teveel risico’s met zich mee zou hebben gebracht. Met betrekking tot het overleggen van een officieel identiteitsdocument verkeert zij daarom in bewijsnood. Verweerder heeft de verklaring van eiseres niet mogen passeren met een enkele verwijzing naar het algemeen ambtsbericht over Eritrea van 21 juni 2018, maar had ook moeten onderzoeken op welke wijze administratieve diensten functioneren en hoe wettelijke bepalingen worden toegepast. Dit betekent dat verweerder eiseres ten onrechte geen identificerend gehoor heeft aangeboden.
Eiseres heeft in verband met de huwelijksakte nog aangevoerd dat het onmogelijk is een aanvullende verklaring van een sub-zoba kantoor te overleggen nu referent dit in persoon moet aanvragen. Omdat referent gevlucht is en Eritrea illegaal heeft verlaten verkeert eiseres voor wat betreft het overleggen van deze aanvullende verklaring eveneens in bewijsnood. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat zij in elk geval aannemelijk heeft gemaakt dat zij een duurzame en exclusieve partnerrelatie met referent heeft. Tot slot is aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
4.1.
Volgens het Hof in het arrest van 13 maart 2019 volgt uit de artikelen 11, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 5, tweede lid, tweede alinea van de Gezinsherenigingsrichtlijn dat de gezinshereniger en zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid de verplichting hebben om met verweerder samen te werken, met name om hun identiteit en gezinsband vast te stellen alsmede de redenen die hun verzoek rechtvaardigen. Dit houdt in dat zij -voor zover mogelijk- alle relevante bewijselementen verstrekken om te beoordelen of de door hen aangevoerde gezinsband daadwerkelijk bestaat en dat zij antwoord geven op vragen en verzoeken daarover van verweerder. Verder houdt de samenwerkingsplicht in dat zij zich ter beschikking houden van verweerder voor gesprekken of andere onderzoeken en dat zij, wanneer zij geen officiële bewijsstukken kunnen overleggen waaruit de gezinsband blijkt, uitleggen waarom zij dat niet kunnen doen. Het Hof laat zich ook uit over het onderzoek van de verstrekte bewijselementen en van de afgelegde verklaringen. Er moet volgens het Hof sprake zijn van een individuele beoordeling waarbij verweerder rekening houdt met alle relevante elementen, daaronder begrepen de leeftijd, het geslacht, de opleiding, de herkomst en de sociale positie van de gezinshereniger of van het betrokken gezinslid. Ook dient er rekening gehouden te worden met de specifieke culturele aspecten, zoals gespecificeerd in punt 6.1.2. van de richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG.
Het voorgaande houdt in dat verweerder deze elementen, verklaringen en uitleg ten eerste objectief moet beoordelen aan de hand van zowel algemene als specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst, daaronder begrepen met name de wettelijke bepalingen en de wijze waarop deze worden toegepast. Ook het functioneren van de administratieve diensten en eventueel het bestaan van tekortkomingen in bepaalde plaatsen of voor bepaalde groepen personen moeten door verweerder aantoonbaar in zijn beoordeling worden meegenomen. Ten tweede moet verweerder ook rekening houden met de persoon van de gezinshereniger of van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid, met de concrete situatie waarin zij zich bevinden en met de bijzondere problemen waarmee zij worden geconfronteerd, zodat de eisen die kunnen worden gesteld aan de bewijskracht of de plausibiliteit van de elementen die de gezinshereniger of het gezinslid verstrekt, met name om aan te tonen dat het niet mogelijk is om officiële bewijsstukken van de gezinsband over te leggen, evenredig zijn en afhangen van de aard en het niveau van de problemen waaraan zij blootstaan.
4.2.
Vast staat dat eiseres geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd, zoals een paspoort of een identiteitskaart. Haar identiteit kan daarom niet op basis hiervan worden vastgesteld. Door verweerder is niet weersproken dat eiseres aan de op haar rustende samenwerkingsplicht heeft voldaan. Eiseres heeft een verklaring gegeven voor het niet bezitten van een identiteitskaart en heeft overige documenten ter onderbouwing van haar identiteit overgelegd, namelijk een kopie van de vluchtelingenpas (voorzien van foto) verstrekt door het vluchtelingenkantoor van de Republiek Soedan, een huwelijksdocument en een verklaring van de directeur van het vluchtelingenkamp betreffende haar identiteit en de huwelijksband met referent. Het is vervolgens aan verweerder om onderzoek in te stellen naar de bewijskracht of de plausibiliteit van de bewijselementen en de verklaringen die eiseres en referent hebben verstrekt. Beoordeeld dient te worden of verweerder dit onderzoek in overeenstemming met het arrest van het Hof heeft uitgevoerd.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het licht van eerdergenoemd arrest van het Hof, in deze zaak geen onderzoek verricht zoals bedoeld door het Hof. Verweerder heeft de algemene informatie uit de ambtsberichten tot uitgangspunt genomen en geen individuele beoordeling verricht waarbij aantoonbaar rekening is gehouden met alle relevante elementen, zoals verklaringen en uitleg van eiseres, objectief beoordeeld en bezien in het licht van de concrete situatie waarin eiseres zich wellicht bevond. Verweerder heeft zich op een algemeen ambtsbericht beroepen en zich op het standpunt gesteld dat van eiseres verwacht mag worden dat zij over een identiteitskaart beschikt zoals genoemd in het algemeen ambtsbericht Eritrea van 21 juni 2018. Daarin staat dat alle Eritreeërs ouder dan 18 jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart. Verder is vermeld dat ook buiten de steden vrijwel iedereen een identiteitskaart heeft. De enkele verwijzing naar het algemeen ambtsbericht is onvoldoende onderzoek als bedoeld door het Hof. De beroepsgrond slaagt.
4.4.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel als bedoeld in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 170,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juli 2019.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.