ECLI:NL:RBDHA:2019:6639
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot mogelijke slachtoffers van mensenhandel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een eiser met de Togolese nationaliteit. De eiser had op 30 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Italië totdat op zijn beroepschrift was beslist.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser geen aangifte van mensenhandel heeft gedaan, wat een belangrijke voorwaarde is voor het overdragen van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij slachtoffer is van mensenhandel en dat het aan hem zelf is om zich bij het AVIM te melden voor het doen van aangifte. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere jurisprudentie die stelt dat de overdracht van mogelijke slachtoffers van mensenhandel niet op een wettelijke grondslag berust zonder aangifte.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er staat een rechtsmiddel open tegen de uitspraak op het beroep, maar niet tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening.