ECLI:NL:RBDHA:2019:6620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
96/254974-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de bewijsbaarheid van bloedonderzoek in verkeerszaak na gebruik van cannabis

In deze zaak heeft de politierechter in de rechtbank Den Haag op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het rijden onder invloed van cannabis. De verdachte, geboren in 1991, was op 29 oktober 2018 betrapt op het besturen van een voertuig terwijl hij een stof had gebruikt die in de Wegenverkeerswet is aangewezen. De zaak werd behandeld op de zittingen van 28 maart en 17 juni 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn advocaat wel. De officier van justitie hield vast aan de vordering die eerder was gedaan.

De politierechter heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de nadruk lag op de naleving van de strikte waarborgen rondom het bloedonderzoek. De verdediging voerde aan dat de waarborgen niet waren nageleefd, omdat het bloedmonster niet tijdig was bezorgd bij het laboratorium en het onderzoek niet binnen de voorgeschreven termijn was uitgevoerd. De politierechter concludeerde echter dat, ondanks de schending van de voorschriften, het onderzoek was uitgevoerd met inachtneming van de strikte waarborgen, omdat het bloedmonster op de juiste temperatuur was bewaard en het transport correct was uitgevoerd.

Uiteindelijk oordeelde de politierechter dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, namelijk het rijden onder invloed van cannabis, en legde een geldboete van €850 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden op. De politierechter benadrukte dat de verdachte een verhoogd risico op verkeersongevallen had gecreëerd door onder invloed te rijden, maar dat er geen eerdere veroordelingen waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 96/254974-18
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Tegenspraak
De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 28 maart 2019 en 17 juni 2019.
Op 11 april 2019 is in deze zaak bij tussenvonnis het onderzoek ter terechtzitting heropend en geschorst om de officier van justitie een nadere rapportage door het NFI te laten opmaken.
De verdachte is op 17 juni 2019 niet verschenen. Wel is verschenen mr. C. Scheurwater, advocaat te Den Haag, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering gedaan ter zitting van 28 maart 2019.

De tenlasteleggingVoor de tenlastelegging wordt verwezen naar het tussenvonnis.

De bewijsmiddelen

De politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft
begaan op de feiten en omstandigheden die in de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen
zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de strikte waarborgen rondom het bloedonderzoek niet zijn nageleefd. Immers is het bloedmonster niet zo spoedig mogelijk bij het onderzoekende laboratorium bezorgd en is het bloedmonster vervolgens niet binnen twee weken onderzocht. De politierechter overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van een onderzoek in de zin van de WVW 1994 slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Er is dan immers geen sprake van een onderzoek in de zin van de wet. Dit wordt het stelsel van strikte waarborgen genoemd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) zorgt de opsporingsambtenaar die aanwezig is bij de bloedafname ervoor dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk wordt bezorgd bij het laboratorium. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het Besluit verricht de onderzoeker het bloedonderzoek vervolgens binnen twee weken na ontvangst van het buisje.
Naar het oordeel van de politierechter strekken beide voorschriften ertoe de juistheid van het onderzoeksresultaat te waarborgen. Hoewel de toelichting op het Besluit daarover niets vermeldt, kan worden aangenomen dat de ratio is dat als het afgenomen bloed langer dan redelijkerwijs nodig is blijft liggen – hetzij op het politiebureau, hetzij in het laboratorium – de kans op fouten (bijvoorbeeld door bederf of verwisseling) toeneemt. Daarmee hebben beide voorschriften te gelden als strikte waarborgen.
In de onderhavige zaak is het bloedmonster afgenomen op 29 oktober 2018. Het bloedmonster is door de opsporingsambtenaar die daarbij aanwezig was verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI). Het NFI heeft het bloedmonster ontvangen op 30 oktober 2018. Vervolgens is het bloedmonster op 6 november 2018 door het NFI verzonden naar het laboratorium van [laboratorium] in [land] , waar het op 7 november 2018 is ontvangen. De onderzoeker van laatstgenoemd laboratorium heeft op 28 november 2018 verslag uitgebracht.
De politierechter stelt vast dat zowel artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, als artikel 16, eerste lid, van het Besluit is geschonden. Weliswaar is het bloedmonster al op 30 oktober 2018 ontvangen door het NFI, maar dat kan niet worden aangemerkt als het laboratorium bedoeld in het Besluit. Daaronder moet worden verstaan: het onderzoekende laboratorium, in dit geval [laboratorium] (op de locatie in [land] ). Het onderzoekende laboratorium heeft het bloedmonster pas ruim een week na afname van het bloed ontvangen, waarmee niet kan worden gezegd dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk bij dat laboratorium is bezorgd, nog daargelaten dat het toen waarschijnlijk nog niet op de uiteindelijke onderzoekslocatie in [land] is aangekomen. Vervolgens heeft de onderzoeker pas op 28 november 2018 verslag uitgebracht, waaruit kan worden afgeleid dat het onderzoek niet binnen twee weken na ontvangst van het bloedmonster is verricht.
De politierechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wat daarvan het gevolg moet zijn. Bij de beantwoording daarvan stelt hij voorop dat ook als een geschonden voorschrift behoort tot het stelsel van strikte waarborgen, onder omstandigheden toch kan worden gesproken van een onderzoek. Die omstandigheden doen zich met name voor indien toch verwezenlijkt is hetgeen het geschonden voorschrift bedoelt te waarborgen. Als in het concrete geval recht is gedaan aan het belang van het geschonden voorschrift, mag worden aangenomen dat het onderzoek is uitgevoerd met inachtneming van het stelsel van strikte waarborgen.
Zoals hiervoor is overwogen, beogen beide in deze zaak geschonden voorschriften de juistheid van het onderzoeksresultaat te waarborgen. De politierechter zal nagaan of aan dat belang ondanks de schending van de voorschriften recht is gedaan.
Het NFI heeft in zijn brief van 18 april 2019 toegelicht dat het bloedmonster vanaf het moment van ontvangst tot het moment van overdracht aan een koerier van de interdepartementale koeriersdienst is bewaard in een vriezer bij -20°C. Het bloedmonster is op 6 november 2018 vervolgens door voornoemde koerier op droogijs vervoerd naar [laboratorium] in [land] . Uit het onderzoeksverslag van dat laboratorium komt naar voren dat ook daar het monster is bewaard bij -20°C.
Gelet op deze toelichting bestaat naar het oordeel van de politierechter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoeksresultaat. Het bloedmonster is immers in beide laboratoria bewaard bij de aanbevolen temperatuur van -20°C, vermeld in Bijlage 1 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Daarnaast is de verzending van het ene naar het andere laboratorium geschied op de in die Bijlage voorgeschreven wijze, en is dat transport uitgevoerd door de transportdienst van de Rijksoverheid. Niet valt in te zien dat in dit geval gevreesd moet worden voor bederf of verwisseling van het bloedmonster.
De politierechter concludeert dan ook dat recht is gedaan aan het belang van de geschonden voorschriften, zodat het onderzoek toch is uitgevoerd met inachtneming van het stelsel van strikte waarborgen. Voor uitsluiting van het bewijs van het onderzoeksresultaat bestaat geen aanleiding.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 29 oktober 2018 te Zoetermeer, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 7,0 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (cannabis 7 µg/l).
De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De politierechter neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een personenauto bestuurd onder aanzienlijke invloed van cannabis. Het is algemeen bekend dat de concentratie, de waarneming en het reactievermogen door het gebruik van drugs negatief worden beïnvloed. Zowel de verdachte zelf als andere weggebruikers liepen door toedoen van de verdachte een verhoogd risico op verkeersongevallen.
De politierechter heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 28 februari 2019 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende acht de politierechter een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24a, 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 8, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (cannabis 7 µg/l);
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een geldboete van € 850,- (achthonderdvijftig euro);

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 17 dagen;
bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 10 opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 85 elk;
veroordeelt de verdachte voorts tot:

een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 (zes) maanden;

bepaalt dat die straf
nietzal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Biever, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen en E.C. Ruijgers, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 27 juni 2019.
De griffier E.C. Ruijgers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: bewijsmiddelen

Bewijsmiddelen

De politierechter heeft voor de bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
1. een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 28 maart 2019 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. D. Biever, politierechter, en mr. L. Konings, griffier, inhoudende:
Het tenlastegelegde klopt. (…) Ik had eerder die dag geblowd.
2. het proces-verbaal van rijden onder invloed van de politie Eenheid Den Haag, PL1500-2018292816-1, d.d. 31 oktober 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar;
3. een deskundigenrapport van [laboratorium] , op 29 november 2018 opgemaakt en ondertekend door drs. [naam] , apotheker-toxicoloog.
Getekend door mr. D. Biever