In deze zaak heeft de politierechter in de rechtbank Den Haag op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het rijden onder invloed van cannabis. De verdachte, geboren in 1991, was op 29 oktober 2018 betrapt op het besturen van een voertuig terwijl hij een stof had gebruikt die in de Wegenverkeerswet is aangewezen. De zaak werd behandeld op de zittingen van 28 maart en 17 juni 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn advocaat wel. De officier van justitie hield vast aan de vordering die eerder was gedaan.
De politierechter heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de nadruk lag op de naleving van de strikte waarborgen rondom het bloedonderzoek. De verdediging voerde aan dat de waarborgen niet waren nageleefd, omdat het bloedmonster niet tijdig was bezorgd bij het laboratorium en het onderzoek niet binnen de voorgeschreven termijn was uitgevoerd. De politierechter concludeerde echter dat, ondanks de schending van de voorschriften, het onderzoek was uitgevoerd met inachtneming van de strikte waarborgen, omdat het bloedmonster op de juiste temperatuur was bewaard en het transport correct was uitgevoerd.
Uiteindelijk oordeelde de politierechter dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, namelijk het rijden onder invloed van cannabis, en legde een geldboete van €850 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden op. De politierechter benadrukte dat de verdachte een verhoogd risico op verkeersongevallen had gecreëerd door onder invloed te rijden, maar dat er geen eerdere veroordelingen waren.