ECLI:NL:RBDHA:2019:6600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/1107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiser wegens gebrek aan bewijs van gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd geweigerd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer, had op 13 februari 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van 22 januari 2019, waarin werd geconcludeerd dat eiser de identiteit van zijn achterblijvende biologische vader in Eritrea niet had aangetoond. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 20 mei 2019 gehouden, waarbij de gemachtigde van eiser en de referente, de moeder van eiser, aanwezig waren. De staatssecretaris was niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat eiser niet in staat was om de feitelijke gezinsband met zijn vader aan te tonen, omdat hij geen geldige toestemmingsverklaring had overgelegd. Eiser had weliswaar dna-onderzoek aangeboden gekregen, maar verweerder had terecht gesteld dat het aan eiser was om ervoor te zorgen dat zijn vader beschikbaar was voor dit onderzoek. De rechtbank volgde eiser niet in zijn argument dat de overgelegde doopakte en identiteitsdocumenten voldoende bewijs vormden, omdat deze documenten geen handtekening bevatten en dus niet konden dienen ter onderbouwing van de identiteit van de achterblijvende ouder.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in strijd was met het recht op gezinsleven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op basis van het bezwaarschrift en het primaire besluit had kunnen concluderen dat het bezwaar geen kans van slagen had, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

/RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/1107

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 13 februari 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 januari 2019 (het bestreden besluit) over de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 mei 2019. Voor eiser zijn daar verschenen zijn gemachtigde en [naam2], referente. Verweerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Referente is zijn moeder. Zij is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Referente heeft op 21 oktober 2016 voor eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een mvv in het kader van het nareizen in de asielprocedure. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 30 maart 2018. Het bezwaar van eiser en referente daartegen heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser de identiteit van - en daarmee de feitelijke gezinsband met - de in Eritrea achterblijvende biologische vader van eiser niet met documenten heeft aangetoond. Daarnaast heeft eiser geen geldige toestemmingsverklaring [1] overgelegd, omdat een geldig identiteitsbewijs met handtekening van de achterblijvende ouder ontbreekt. Aangezien eiser daarnaast heeft gesteld dat de achterblijvende ouder niet in staat is om mee te werken aan een dna-onderzoek, kan de feitelijke gezinsband tussen de achterblijvende ouder en eiser niet worden vastgesteld. Van die voorwaarde kan niet worden afgeweken, aldus verweerder.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder weliswaar dna-onderzoek heeft aangeboden, maar daarbij geen rekening heeft gehouden met het feit dat eisers vader in militaire dienst zit en daarom niet legaal naar Ethiopië kan reizen voor dit onderzoek. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte geen rekening gehouden met de overgelegde doopakte en het overgelegde identiteitsdocument en de verklaringen van referente. Eiser heeft hiermee een begin van bewijs geleverd. Verweerder had daarom aanvullend onderzoek moeten verrichten, bijvoorbeeld in de vorm van een identificerend gehoor af te nemen. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 maart 2019 [2] waarin is geoordeeld over de beoordeling in nareiszaken en waarbij is gewezen op het hogere belang van het kind. Eiser stelt dat de aanvraag ten onrechte slechts is afgewezen op het ontbreken van documenten en dat het bestreden besluit afbreuk doet aan het doel en het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Ghri) [3] . Het bestreden besluit is volgens eiser een niet gerechtvaardigde inbreuk op het recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 5 van de Ghri en artikel 8 van het EVRM [4] .
Eiser stelt dat het bezwaar ten onrechte is afgedaan als kennelijk ongegrond, omdat het dictum slechts vermeld dat het bezwaar ‘ongegrond’ is en omdat het onderzoek onvolledig is geweest.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder verder rekening had moeten houden met de overgelegde doopakte of de overgelegde identiteitsdocument. Geen van beide documenten bevat een handtekening. Zij kunnen dus niet dienen als onderbouwing van de identiteit van de achterblijvende ouder. Hierdoor is ook geen vergelijking mogelijk met de handtekening op de toestemmingsverklaring. Aan die verklaring kan om die reden geen reële betekenis toekomen. Verweerder heeft bovendien nader onderzoek aangeboden in de vorm van een dna-onderzoek. Hij heeft de zaak dan ook niet slechts afgedaan op het ontbreken van documenten. De rechtbank volgt verweerder dat het aan eiser is om te zorgen dat de achterblijvende ouder beschikbaar is voor een dergelijk onderzoek.
5. Het in het beroepschrift geopperde alternatief van een identificerend gehoor via internet kan niet leiden tot de vaststelling van de biologische en juridische band tussen de gestelde vader en eiser. Om die reden kan nog steeds niet worden vastgesteld dat de toestemmingsverklaring is ondertekend door de achterblijvende biologische ouder. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat in dit geval – anders dan in het door eiser genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie geen sprake is van een minderjarige die zonder begeleiding van familie achterblijft in het land van herkomst.
6. Eiser heeft niet geconcretiseerd in welk opzicht verweerder in strijd met het belang van het kind zou hebben gehandeld. Verweerder heeft op zijn beurt terecht opgemerkt dat het in het belang van het kind is om onttrekking aan het ouderlijk gezag te voorkomen.
7. De rechtbank volgt niet de conclusie van eiser dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het recht op gezinsleven. Ook artikel 5 van de Ghri en artikel 8 van het EVRM vereisen dat de feitelijke gezinsband wordt vastgesteld om binnen het toepassingsbereik van deze bepalingen te komen.
8. Verweerder heeft op grond van het bezwaarschrift en het primaire besluit kunnen concluderen dat het bezwaar geen kans van slagen had, zodat een hoorzitting achterwege kon blijven. De wet verplicht verder niet tot het opnemen van de toevoeging ‘kennelijk’ aan het dictum van het besluit op bezwaar.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000: De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als degene die in het land van herkomst belast is met het gezag over de kinderen, geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.
2.Zaak C-635/17
3.Richtlijn 2003/86/EU
4.Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.