ECLI:NL:RBDHA:2019:6599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf op basis van onvoldoende aangetoond doel en omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 27 augustus 2018 een visum aangevraagd met als doel familiebezoek aan haar stiefzoon in Nederland. De aanvraag werd afgewezen op grond van artikel 32 van de Visumcode, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres stelde dat zij gehuwd is en zorg draagt voor haar hulpbehoevende echtgenoot in Marokko, maar verweerder betwistte dat zij dit voldoende had onderbouwd.

Tijdens de zitting op 27 mei 2019 was eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. B.S. Bernard, en haar referent was ook aanwezig. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op basis van de door eiseres verstrekte informatie terecht twijfels had kunnen maken over haar sociale en economische binding met Marokko. De rechtbank benadrukte dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het aantonen van haar bindingen en dat verweerder niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar haar persoonlijke situatie.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij een wezenlijke sociale en economische binding met Marokko had. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/990

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. B.S. Bernard,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 8 februari 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 mei 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens was voor haar aanwezig [naam2] , referent. Verweerder is, na voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 27 augustus 2018 heeft zij verzocht om een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek aan referent, haar stiefzoon.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef onder a)ii en b van de Visumcode [1] . Verweerder heeft geconcludeerd dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Daarnaast heeft eiseres volgens verweerder onvoldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst, waardoor een tijdige terugkeer niet is gewaarborgd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft in beroep over haar sociale binding met Marokko aangevoerd dat zij gehuwd is en in Marokko de zorg draagt voor haar (oudere) echtgenoot. Op de overweging van verweerder dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij hulp verleent aan haar hulpbehoevende echtgenoot, merkt zij op dat verweerder haar niet om bewijs hiervan heeft gevraagd. Eiseres heeft verder een intensief en uitgebreid sociaal en familiair netwerk in Marokko. Verweerder heeft niet onderbouwd hoe hij onderzoek heeft gedaan naar de specifieke persoonlijke situatie van eiseres. Verweerders opmerking dat zij een kind zou hebben in België is niet juist. In België woont wel een broer van referent, maar deze is niet een kind van eiseres. Voor wat betreft de vraag naar haar sociale binding met Marokko vindt eiseres het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Over haar economische binding met Marokko heeft eiseres aangevoerd dat zij als boerin werkt. Haar mededeling dat zij werkloos is moet zo worden begrepen dat zij zonder arbeidsovereenkomst werkt.
Tenslotte heeft eiseres aangevoerd dat de Visumcode niet als voorwaarde stelt dat haar bezoek een speciale reden moet hebben of een bijzondere familiegebeurtenis moet betreffen.
Verweerders overweging dat niet is gebleken van een dergelijke omstandigheid kan daarom niet dienen als motivering voor het bestreden besluit.
4. Op grond van de Visumcode moet een visum worden geweigerd indien het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond [2] of indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [3]
5. Bij de beoordeling of er een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. [4] Verweerder laat zich bij de beoordeling van deze vraag mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen.
De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen. Verder volgt uit het toepasselijke Unierecht dat de aanvrager zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk moet maken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van de door eiseres verstrekte informatie over haar sociale en economische binding met Marokko kunnen twijfelen aan een tijdige terugkeer. Verweerder heeft in de enkele omstandigheid dat zij gehuwd is geen reden hoeven zien voor een andere conclusie. Dit geldt ook voor de stelling van eiseres dat zij haar echtgenoot verzorgt. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar echtgenoot voor hulp op haar is aangewezen. Omdat eiseres zich hierop beroept, moet zij dit ook zelf aantonen. Verweerder hoefde hiernaar geen verder onderzoek te doen, evenmin als naar de niet met bewijs onderbouwde stelling dat eiseres een uitgebreid sociaal netwerk heeft.
Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij een wezenlijke economische binding heeft met Marokko. Daargelaten dat eiseres eerder heeft aangegeven werkloos te zijn, heeft zij haar stelling dat zij werkt als boerin niet met bewijs onderbouwd.
Daarnaast heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiseres de afgelopen jaren in verschillende Europese lidstaten heeft geprobeerd om een visum te verkrijgen en dat deze aanvragen steeds zijn afgewezen omdat een tijdige terugkeer niet was gewaarborgd.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf dan ook terecht geweigerd. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, hoeft niet te worden beoordeeld.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.de Verordening (EG) Nr. 810/2009 tot vaststelling van de gemeenschappelijke visumcode
2.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a) ii, van de Visumcode.
3.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
4.zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki tegen Duitsland (C-84/12).