5.3Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan een straatroof en een poging daartoe. Het slachtoffer is hierbij meerdere malen op zijn hoofd en lichaam geslagen, terwijl ondertussen zijn horloge is gestolen. Dit horloge had grote emotionele waarde voor het slachtoffer, nu dit van zijn overleden opa is geweest.
Eerder die nacht heeft de verdachte samen met een ander ook al geprobeerd de gouden kettingen van het slachtoffer te stelen. Hierbij is het slachtoffer bij zijn keel gepakt en is zijn keel dichtgeknepen.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich kennelijk laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten nog gedurende langere tijd nadelige psychische en/of lichamelijke gevolgen van hetgeen hun is aangedaan, kunnen ondervinden. Door geweldsdelicten nemen bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
Door de sokken bij [bedrijf 1] weg te nemen heeft de verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Daarnaast zien winkeliers zich door de vele diefstallen genoodzaakt extra beveiligingsmaatregelen te nemen, waarvan de kosten worden doorberekend in de prijzen van de goederen die zij verkopen. Aldus is de maatschappij als geheel de dupe van de winkeldiefstallen.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2019, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
Van zijn laatste, deels voorwaardelijke, veroordeling heeft de verdachte kennelijk niets geleerd, nu hij zich in de proeftijd van deze veroordeling opnieuw schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Stichting Jeugdbescherming west, Reclassering Nederland en van de psycholoog en de psychiater.
De psycholoog en de psychiater hebben vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een normoverschrijdende gedragsstoornis, een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis in remissie en een (ernstige) stoornis in het gebruik van cannabis.
Ten tijde van het ten laste gelegde (de rechtbank merkt op dat dit ziet op de feiten 1 en 2) was er nog geen sprake van een psychotische stoornis, wel van een normoverschrijdende gedragsstoornis en van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Er kan door beide deskundigen, gelet op de ontkenning van de verdachte, geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over de doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de tenlastelegging en daarmee over de mate van toerekenbaarheid.
Omdat een eventuele doorwerking in het ten laste gelegde niet kan worden vastgesteld, kan niet een goed onderbouwde uitspraak worden gedaan over het risico op recidive.
In algemene zin kan worden gezegd dat de verdachte in het verleden weinig begeleidbaar is gebleken. Hij heeft weinig probleeminzicht en gebruikt sinds enige maanden een antipsychoticum. Hij is ontslagen en zijn zelfredzaamheid en coping vaardigheden lijken nogal beperkt te zijn. Er is sprake van misbruik van cannabis. Positief is dat hij wel meewerkt aan de behandeling en dat hij zich niet actief verzet tegen gebruik van medicatie.
Er is aanleiding om het jeugdstrafrecht te adviseren.
Een echt strafadvies ter preventie van recidive kunnen beide deskundigen niet geven.
Geadviseerd wordt om de verdachte onder toezicht van de reclassering te stellen.
De verdachte heeft praktische ondersteuning nodig bij het vinden van een woonvoorziening, dagbesteding en vrijetijdsbesteding. Het is van belang dat de verdachte onderdeel uitmaakt van de maatschappij. Tevens wordt het van belang geacht dat de verdachte onder behandeling blijft bij een psychiater, temeer daar betrokkene wil stoppen met zijn medicatie dan wel deze wil afbouwen.
De reclassering adviseert blijkens het rapport van 5 juni 2019 het volwassenentrafrecht toe te passen, nu de reeds ingezette hulpverlening door Stichting Jeugdbescherming west onvoldoende effect heeft gehad, mede gelet op de zorgbehoefte van de verdachte.
Hoewel ook de reclassering door de ontkenning van de verdachte geen inschatting kan maken van het recidiverisico, kunnen nieuwe justitiecontacten niet worden uitgesloten.
Verder is geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door Reclassering Fivoor in het kader van de meldplicht, het zich laten begeleiden en behandelen door het Fact team van Fivoor, het verblijven in een instelling voor beschermd/begeleid wonen en een contactverbod met de [medeverdachte] . Het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden en het toezicht is aangewezen.
Op de zitting is van de zijde van Stichting Jeugdbescherming west meegedeeld dat
de verdachte sinds 2015 is begeleid door de jeugdreclassering en dat het advies van de reclassering in nauwe samenwerking met de jeugdreclassering tot stand is gekomen.
Gezien het hoge recidiverisico en de omstandigheid dat de verdachte in Rotterdam, in de buurt van zijn vader, wil gaan wonen wordt toepassing van het volwassenstrafrecht geadviseerd. Aangegeven is hierbij dat het ook een financiële kwestie betreft. De zorgvraag van de verdachte is groot. De hulp die het beste bij de verdachte aansluit en de kans op recidive zoveel mogelijk zal beperken, is begeleid/beschermd wonen in Rotterdam.
Dit wordt, bij toepassing van het jeugdstrafrecht, echter niet gefinancierd.
Meegedeeld is ook dat dadelijke uitvoerbaarheid aangewezen is om de begeleiding en de hulpverlening direct na de vrijlating van de verdachte te laten starten.
Teneinde de verdachte met een schone lei te laten beginnen, wordt bovendien geadviseerd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen opdat de verdachte deze straf aansluitend kan uitzitten. Er ontstaat op deze manier tijd om de verdachte aan te melden bij Pameijer in Rotterdam voor een woonplek in een instelling voor beschermd/begeleid wonen, maar op welke termijn er een woonplek voor de verdachte voorhanden zou zijn kan niet worden gezegd.
Aangegeven is ook dat, indien de opgeschorte voorwaarden zullen herleven, bij brief van
11 juni 2019 is verzocht de oude schorsingsvoorwaarden te wijzigen, in die zin, dat deze worden vervangen door de voorwaarden die op dit moment door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank kan zich vinden in het door de reclassering gegeven strafadvies.
Hoewel de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij op 1 maart 2019 in de war was, omdat hij de medicatie die hij nodig had, niet altijd gebruikte, is het de rechtbank niet gebleken dat de verdachte feit 3 niet volledig toe te rekenen valt.
Toepasselijk recht
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het jeugdstrafrecht of het gewone strafrecht van toepassing is. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten 18 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het gewone strafrecht aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, daar aanleiding voor geven.
Hoewel in het onderhavige geval de persoon van de verdachte wel aanleiding zou kunnen geven het jeugdstrafrecht toe te passen, geeft de proceshouding van de verdachte, het strafblad van de verdachte en het door de verdachte gevolgde en te volgen hulpverleningstraject dit niet.
Naar het oordeel van de rechtbank komt met name aan het te volgen hulpverleningstraject zwaarwegende betekenis toe. Om recidive te voorkomen en aan zijn toekomst te werken,
is de verdachte gebaat bij hulp en begeleiding via Reclassering Fivoor en via het Fact team van Fivoor. Zij zijn de juiste instanties om de verdachte te helpen, ook bij het vinden van een dagbesteding en een woonvoorziening, in het bijzonder de woonvoorziening in Rotterdam die de reclassering op dit moment op het oog heeft.
De rechtbank weegt hierbij mee dat de reeds via het jeugdstrafrecht ingezette hulpverlening niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en de verdachte er ook niet van heeft weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte beter gestraft kan worden met toepassing van het gewone strafrecht.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten, de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen, de leeftijd en ontwikkeling van de verdachte en de informatie van de psycholoog en de psychiater, Stichting Jeugdbescherming west en de reclassering.
De rechtbank is met de reclassering van mening dat een deels voorwaardelijke straf een passende straf is. Het onvoorwaardelijke deel van de detentie is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Het voorwaardelijke strafdeel wordt opgelegd om er voor te zorgen dat de begeleiding van de reclassering kan worden voortgezet en het Fact team aan de slag kan om de verdachte te begeleiden, waarbij het gebruik van medicatie en het zoeken van een dagbesteding en huisvesting aandachtspunten zijn.
Het voorwaardelijke deel van de straf zal de verdachte alleen hoeven uit te zitten als hij zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan de gestelde voorwaarden houdt. Hoewel de officier van justitie een proeftijd van drie jaar heeft gevorderd, acht de rechtbank een proeftijd van twee jaar voldoende, temeer nu in verband met de psychiatrische problematiek van de verdachte een voorwaardelijke machtiging in het kader van de wet BOPZ achter de hand is.
De rechtbank sluit wat betreft de bijzondere voorwaarden aan bij het advies van de reclassering.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een straatroof en een poging daartoe.
Gelet op de hoge kans op recidive, die volgens de rechtbank uit het strafrechtelijke verleden van de verdachte blijkt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.