ECLI:NL:RBDHA:2019:6581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
09/109690-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanrijding tussen auto en fietsster op oversteekplaats

Op 7 november 2017 vond er een dodelijke aanrijding plaats op de Machiel Vrijenhoeklaan te Den Haag, waarbij de verdachte als bestuurder van een auto in botsing kwam met een fietsster. De fietsster stak de oversteekplaats over tussen stilstaande voertuigen, terwijl de verdachte met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur over de linkerrijstrook reed. Het slachtoffer overleed ter plaatse aan de verwondingen die zij opliep door de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld met welke snelheid de verdachte daadwerkelijk reed, waardoor de tenlastelegging niet bewezen kon worden. De officier van justitie had gevorderd tot een veroordeling van de verdachte, maar de verdediging stelde dat de snelheid niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor de snelheid en de schuld van de verdachte. De uitspraak vond plaats op 2 juli 2019.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09-109690-18
Datum uitspraak: 2 juli 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 juni 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Fikenscher en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw mr. W.A. Koers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 07 november 2017 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Machiel Vrijenhoeklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte, heeft/is:
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse, immers heeft zij (op een naastgelegen rijbaan) langs een file, althans (nagenoeg) stilstaand verkeer, gereden met een onderling snelheidsverschil van ongeveer 72 tot en met 74 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse, immers heeft/is zij een oversteekplaats voor fietsers en/of voetgangers genaderd met een snelheid van 72 tot en met 74 kilometer per uur, welke oversteekplaats was aangekondigd middels een waarschuwingsbord aan beide zijden van de weg (verkeersbord J23) en/of (vervolgens)
- gereden met een snelheid van ongeveer 72 tot en met 74 kilometer per uur, terwijl aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, althans met een (veel) (te) hoge snelheid en/of (vervolgens)
- met het door haar bestuurde motorrijtuig tegen een (overstekende) fietser/voetganger gebotst,
waardoor die fietser/voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 07 november 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder
van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Machiel
Vrijenhoeklaan, als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte, heeft/is:
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en/of
verkeersveiligheid ter plaatse, immers heeft zij (op een naastgelegen
rijbaan) langs een file, althans (nagenoeg) stilstaand verkeer, gereden
met een onderling snelheidsverschil van ongeveer 74 kilometer per uur
en/of
- gereden met een snelheid van ongeveer 74 kilometer per uur, terwijl
aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan,
althans met een (veel) (te) hoge snelheid en/of (vervolgens)
- met het door haar bestuurde voertuig tegen een (overstekende)
fietser/voetganger gebotst,
waardoor die fietser/voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd
gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat zij een aan haar schuld te wijten ongeval heeft veroorzaakt waarbij het slachtoffer is komen te overlijden (primair tenlastegelegde) dan wel dat verdachte zich zodanig op de weg heeft gedragen dat daardoor gevaar of hinder is veroorzaakt (subsidiair tenlastegelegde).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de gedragingen van verdachte naar de mening van de officier van justitie moeten worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte heeft gereden met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur en haar snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden. Door haar rijgedrag heeft verdachte de overstekende fietsster [slachtoffer] vol geraakt, waardoor deze is overleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw – in de kern samengevat – het navolgende aangevoerd. Niet kan bewezen worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden of gehandeld. De raadsvrouw is van mening dat de ten laste gelegde, door de Verkeersongevallenanalyse (hierna:VOA)van de politie berekende, snelheid niet bewezen verklaard kan worden. Volgens de raadsvrouw gaat de VOA er ten onrechte van uit dat het wegdek droog was. Voorts is er in de VOA-rapportage geen rekening mee gehouden dat er in de remming tijdens het ongeval voor een deel over in de goot liggend tussenmedium bestaande uit zand, gras en/of een daarop gelijkende substantie werd gereden/geremd. Door het rijden over dit tussenmedium is de remvertraging van de auto beduidend lager geweest dan wanneer was geremd op droog asfalt. De remproeven die de VOA na het ongeluk op droog asfalt heeft uitgevoerd, zijn volgens de raadsvrouw daarom niet representatief. De raadsvrouw beroept zich daarbij op de bevindingen van de door de verdediging ingeschakelde deskundige [deskundige] van [naam] Verkeers Ongevallen Analyse.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Het verwijt dat verdachte onder het primair en subsidiair ten laste gelegde gemaakt wordt, is dat zij met overtreding van de toegestane maximum snelheid met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur over de Machiel Vrijenhoeklaan te Den Haag heeft gereden langs stilstaand verkeer en zo een met een waarschuwingsbord aangekondigde oversteekplaats voor fietsers en/of voetgangers is genaderd en vervolgens een dodelijke aanrijding heeft veroorzaakt.
Bij de beoordeling van de vraag of de gedragingen van verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet opleveren, dan wel of door deze gedragingen gevaar op de weg als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet werd of kon worden veroorzaakt, dient eerst te worden vastgesteld welke gedragingen door verdachte zijn verricht.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 7 november 2017, rond 08.39 uur, heeft binnen de bebouwde kom, op de Machiel Vrijenhoeklaan te Den Haag, waar een maximale snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, ter hoogte van een oversteekplaats voor fietsers, een aanrijding plaatsgevonden tussen de personenauto waarin verdachte als bestuurder reed en een fietsster (hierna ook: het slachtoffer). Op de rijbaan, bestaande uit twee rijstroken, was op de rechter rijstrook, ter hoogte van de oversteekplaats een filevorming ontstaan. Deze file was ontstaan door de grote verkeersintensiteit in combinatie met de aanwezige verkeerslichten op de verder gelegen kruising tussen de Machiel Vrijenhoeklaan en de De Sarvornin Lohmanlaan. Op de linker rijstrook ter hoogte van de oversteek bevond zich geen file. Het slachtoffer stak met haar fiets de oversteekplaats tussen twee in de rechterrijstrook in de file staande auto’s over op het moment dat verdachte over de linkerrijstrook van links aan kwam rijden. Verdachte kwam met de voorzijde van haar voertuig in botsing met de linkerzijde van de fiets. Het slachtoffer kwam ongeveer 15 meter voorbij de plaats van de aanrijding op het wegdek terecht. Het slachtoffer is ter plekke ten gevolge van de verwondingen die zij door de aanrijding heeft opgelopen, overleden.
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, moet, gelet op de wijze waarop dit feit ten laste is gelegd, vast komen te staan dat verdachte met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur heeft gereden. Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit is vereist dat wordt vastgesteld dat verdachte met een snelheid van ongeveer 74 kilometer per uur heeft gereden. Deze snelheden zijn in de tenlastelegging immers onlosmakelijk en zonder voorbehoud verbonden met het verwijt aan verdachte dat zij onvoldoende aandacht heeft gehouden voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse. Gelet op de formulering van de tenlastelegging staat ten aanzien van dat verwijt dus, anders dan door de officier van justitie betoogd, niet ook (intrinsiek subsidiair) het rijden met een (te) hoge snelheid ter beoordeling van de rechtbank.
Zoals hieronder uiteen zal worden gezet komt de rechtbank niet toe aan de vaststelling van voornoemde snelheid, waardoor de gedragingen die voornoemd verwijt betreffen niet bewezen verklaard kunnen worden. Dat geldt tevens voor het onderdeel van de tenlastelegging dat slaat op de snelheidsovertreding en de daar intrinsiek subsidiair ten laste gelegde (veel) (te) hoge snelheid, niet alleen omdat onzeker is of verdachte inderdaad met bovengenoemde snelheid heeft gereden, maar ook omdat niet is vastgesteld met welke snelheid zij dan wel heeft gereden, en of die snelheid in de gegeven omstandigheden als te hoog moet worden aangemerkt.
Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet bewust was van de snelheid waarmee zij reed maar dat zij zich niet kan voorstellen dat zij 20 kilometer per uur harder reed dan toegestaan.
Getuige [getuige] heeft de snelheid waarmee verdachte reed, geschat op 40 tot 50 km/u.
Een andere getuige die verdachte heeft zien rijden vlak voor het ongeval, heeft verklaard dat voor haar gevoel de auto hard reed maar dat dit misschien maar zo leek omdat zijzelf in een stilstaande auto zat.
Om de (vermoedelijke) snelheid waarmee verdachte heeft gereden te bepalen, is door de Verkeersongevallendienst van de politie onderzoek verricht. Naar aanleiding van de aangetroffen rem/blokkeersporen die door de auto op het wegdek werden afgetekend is met de betrokken auto een tweetal remproeven gehouden. Blijkens de berekeningen in de verkeersongevallen analyse zou door verdachte met minimaal 72 km/u en maximaal 74 km/u gereden zijn over de linker rijstrook en daarmee het stilstaande verkeer op de rechter rijstrook zijn gepasseerd.
In opdracht van de raadsvrouw heeft verkeersongevallendeskundige [deskundige] nader onderzoek gedaan naar de omstandigheden van het ongeval. De deskundige [deskundige] is van oordeel dat de verbalisanten die het proces-verbaal van de VOA hebben opgesteld, een juiste rekenmethode hebben toegepast om de snelheid te berekenen van de auto bij het begin van de aftekening van de aangetroffen rem/blokkeersporen. Hij constateert echter dat de door VOA gehouden remproeven niet representatief zijn voor het aanhouden van een gemiddelde remvertraging tijdens de remming van de betrokken auto omdat de remproeven bij droog wegdek werden gehouden, terwijl het wegdek tijdens het ongeval nat/vochtig is geweest en voorts omdat er tijdens het ongeval (met de linkerbanden) over een afstand van rond de 10 meter over een tussenmedium werd geremd, terwijl er tijdens de remproeven niet over dit tussenmedium is geremd. In zijn analyse komt hij dan ook tot een beduidend lagere snelheid dan door de VOA is berekend, waarbij een snelheid tussen de 50 a 60 km/h volgens de deskundige niet kan worden uitgesloten.
In een aanvullend schrijven heeft de verkeerspolitie gereageerd op dit deskundigenbericht van [deskundige]. In dit schrijven wordt in de eerste plaats gereageerd op de stelling dat het wegdek ten tijde van het ongeval nat/vochtig was. Opgemerkt wordt dat het de dag van het ongeval in de beleving van de verbalisant zonnig was en dat er geen neerslag is gevallen. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de gegevens van weerstations in Hoek van Holland en Voorschoten. Geconcludeerd wordt dat de eerdere opmerking in het proces-verbaal van relaas dat het wegdek ten tijde van het ongeval nat/vochtig was, onjuist is. Echter niet wordt ingegaan op de betekenis van de donkere en lichte gebieden van het asfalt zoals die zichtbaar lijken te zijn op de foto op fotoblad 13 van het proces-verbaal van de VOA, waaruit door de deskundige [deskundige] de conclusie is getrokken dat er ten tijde van het maken van de VOA sprake was van een opdrogend wegdek.
Daarnaast wordt in de brief erkend dat de auto van verdachte heeft gereden/geremd over in de goot liggend tussenmedium over een afstand van maximaal 8,5 meter, maar worden daar verder geen conclusies aan verbonden. Toegelicht wordt dat de vertraging waaraan het voertuig tijdens de confrontatie met het slachtoffer en de confrontatie met de rijbaanverhoging onderhavig is geweest, niet is meegerekend. De rechtbank begrijpt deze opmerking aldus dat het buiten beschouwing laten van het rijden/remmen over het tussenmedium, bij het bepalen van de snelheid van de auto kan worden ‘weggestreept’ tegen het buiten beschouwing laten van het snelheidsverlies door het raken van de rijbaanafscheiding en de confrontatie met het slachtoffer. In de brief wordt niet toegelicht hoe het feit dat de auto over een niet geringe afstand over in de goot liggend tussenmedium heeft gereden zich verhoudt tot de conclusie uit de VOA dat is gereden met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten aan het technisch bewijs hoge eisen worden gesteld, waarbij het van groot belang is dat de berekening uit de VOA objectief controleerbaar is. Dat laatste is in deze zaak niet het geval. De VOA-rapportage laat, gelet ook op hetgeen hiertegenover is gesteld in het rapport dat namens verdachte is overgelegd, teveel ruimte voor twijfel over de snelheid waarmee verdachte ten tijde van het ongeval heeft gereden. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden of het wegdek ten tijde van het ongeval droog was of niet, en welke invloed het rijden/remmen over het tussenmedium, het raken van de rijbaanafscheiding en het raken van het slachtoffer gehad hebben op de snelheid waarmee verdachte heeft gereden.
Zoals reeds eerder aangegeven kan de rechtbank derhalve niet vaststellen met welke snelheid verdachte heeft gereden. Wellicht dat verdachte voor de situatie ter plaatse met een te hoge snelheid heeft gereden, maar zoals het feit thans is ten laste gelegd, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het haar primaire en subsidiair ten laste gelegde feit.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair dan wel het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
mr. A.C. de Winter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Prinsen Geerligs, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2019.