3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Het verwijt dat verdachte onder het primair en subsidiair ten laste gelegde gemaakt wordt, is dat zij met overtreding van de toegestane maximum snelheid met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur over de Machiel Vrijenhoeklaan te Den Haag heeft gereden langs stilstaand verkeer en zo een met een waarschuwingsbord aangekondigde oversteekplaats voor fietsers en/of voetgangers is genaderd en vervolgens een dodelijke aanrijding heeft veroorzaakt.
Bij de beoordeling van de vraag of de gedragingen van verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet opleveren, dan wel of door deze gedragingen gevaar op de weg als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet werd of kon worden veroorzaakt, dient eerst te worden vastgesteld welke gedragingen door verdachte zijn verricht.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 7 november 2017, rond 08.39 uur, heeft binnen de bebouwde kom, op de Machiel Vrijenhoeklaan te Den Haag, waar een maximale snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, ter hoogte van een oversteekplaats voor fietsers, een aanrijding plaatsgevonden tussen de personenauto waarin verdachte als bestuurder reed en een fietsster (hierna ook: het slachtoffer). Op de rijbaan, bestaande uit twee rijstroken, was op de rechter rijstrook, ter hoogte van de oversteekplaats een filevorming ontstaan. Deze file was ontstaan door de grote verkeersintensiteit in combinatie met de aanwezige verkeerslichten op de verder gelegen kruising tussen de Machiel Vrijenhoeklaan en de De Sarvornin Lohmanlaan. Op de linker rijstrook ter hoogte van de oversteek bevond zich geen file. Het slachtoffer stak met haar fiets de oversteekplaats tussen twee in de rechterrijstrook in de file staande auto’s over op het moment dat verdachte over de linkerrijstrook van links aan kwam rijden. Verdachte kwam met de voorzijde van haar voertuig in botsing met de linkerzijde van de fiets. Het slachtoffer kwam ongeveer 15 meter voorbij de plaats van de aanrijding op het wegdek terecht. Het slachtoffer is ter plekke ten gevolge van de verwondingen die zij door de aanrijding heeft opgelopen, overleden.
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, moet, gelet op de wijze waarop dit feit ten laste is gelegd, vast komen te staan dat verdachte met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur heeft gereden. Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit is vereist dat wordt vastgesteld dat verdachte met een snelheid van ongeveer 74 kilometer per uur heeft gereden. Deze snelheden zijn in de tenlastelegging immers onlosmakelijk en zonder voorbehoud verbonden met het verwijt aan verdachte dat zij onvoldoende aandacht heeft gehouden voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse. Gelet op de formulering van de tenlastelegging staat ten aanzien van dat verwijt dus, anders dan door de officier van justitie betoogd, niet ook (intrinsiek subsidiair) het rijden met een (te) hoge snelheid ter beoordeling van de rechtbank.
Zoals hieronder uiteen zal worden gezet komt de rechtbank niet toe aan de vaststelling van voornoemde snelheid, waardoor de gedragingen die voornoemd verwijt betreffen niet bewezen verklaard kunnen worden. Dat geldt tevens voor het onderdeel van de tenlastelegging dat slaat op de snelheidsovertreding en de daar intrinsiek subsidiair ten laste gelegde (veel) (te) hoge snelheid, niet alleen omdat onzeker is of verdachte inderdaad met bovengenoemde snelheid heeft gereden, maar ook omdat niet is vastgesteld met welke snelheid zij dan wel heeft gereden, en of die snelheid in de gegeven omstandigheden als te hoog moet worden aangemerkt.
Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet bewust was van de snelheid waarmee zij reed maar dat zij zich niet kan voorstellen dat zij 20 kilometer per uur harder reed dan toegestaan.
Getuige [getuige] heeft de snelheid waarmee verdachte reed, geschat op 40 tot 50 km/u.
Een andere getuige die verdachte heeft zien rijden vlak voor het ongeval, heeft verklaard dat voor haar gevoel de auto hard reed maar dat dit misschien maar zo leek omdat zijzelf in een stilstaande auto zat.
Om de (vermoedelijke) snelheid waarmee verdachte heeft gereden te bepalen, is door de Verkeersongevallendienst van de politie onderzoek verricht. Naar aanleiding van de aangetroffen rem/blokkeersporen die door de auto op het wegdek werden afgetekend is met de betrokken auto een tweetal remproeven gehouden. Blijkens de berekeningen in de verkeersongevallen analyse zou door verdachte met minimaal 72 km/u en maximaal 74 km/u gereden zijn over de linker rijstrook en daarmee het stilstaande verkeer op de rechter rijstrook zijn gepasseerd.
In opdracht van de raadsvrouw heeft verkeersongevallendeskundige [deskundige] nader onderzoek gedaan naar de omstandigheden van het ongeval. De deskundige [deskundige] is van oordeel dat de verbalisanten die het proces-verbaal van de VOA hebben opgesteld, een juiste rekenmethode hebben toegepast om de snelheid te berekenen van de auto bij het begin van de aftekening van de aangetroffen rem/blokkeersporen. Hij constateert echter dat de door VOA gehouden remproeven niet representatief zijn voor het aanhouden van een gemiddelde remvertraging tijdens de remming van de betrokken auto omdat de remproeven bij droog wegdek werden gehouden, terwijl het wegdek tijdens het ongeval nat/vochtig is geweest en voorts omdat er tijdens het ongeval (met de linkerbanden) over een afstand van rond de 10 meter over een tussenmedium werd geremd, terwijl er tijdens de remproeven niet over dit tussenmedium is geremd. In zijn analyse komt hij dan ook tot een beduidend lagere snelheid dan door de VOA is berekend, waarbij een snelheid tussen de 50 a 60 km/h volgens de deskundige niet kan worden uitgesloten.
In een aanvullend schrijven heeft de verkeerspolitie gereageerd op dit deskundigenbericht van [deskundige]. In dit schrijven wordt in de eerste plaats gereageerd op de stelling dat het wegdek ten tijde van het ongeval nat/vochtig was. Opgemerkt wordt dat het de dag van het ongeval in de beleving van de verbalisant zonnig was en dat er geen neerslag is gevallen. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de gegevens van weerstations in Hoek van Holland en Voorschoten. Geconcludeerd wordt dat de eerdere opmerking in het proces-verbaal van relaas dat het wegdek ten tijde van het ongeval nat/vochtig was, onjuist is. Echter niet wordt ingegaan op de betekenis van de donkere en lichte gebieden van het asfalt zoals die zichtbaar lijken te zijn op de foto op fotoblad 13 van het proces-verbaal van de VOA, waaruit door de deskundige [deskundige] de conclusie is getrokken dat er ten tijde van het maken van de VOA sprake was van een opdrogend wegdek.
Daarnaast wordt in de brief erkend dat de auto van verdachte heeft gereden/geremd over in de goot liggend tussenmedium over een afstand van maximaal 8,5 meter, maar worden daar verder geen conclusies aan verbonden. Toegelicht wordt dat de vertraging waaraan het voertuig tijdens de confrontatie met het slachtoffer en de confrontatie met de rijbaanverhoging onderhavig is geweest, niet is meegerekend. De rechtbank begrijpt deze opmerking aldus dat het buiten beschouwing laten van het rijden/remmen over het tussenmedium, bij het bepalen van de snelheid van de auto kan worden ‘weggestreept’ tegen het buiten beschouwing laten van het snelheidsverlies door het raken van de rijbaanafscheiding en de confrontatie met het slachtoffer. In de brief wordt niet toegelicht hoe het feit dat de auto over een niet geringe afstand over in de goot liggend tussenmedium heeft gereden zich verhoudt tot de conclusie uit de VOA dat is gereden met een snelheid van 72 tot 74 kilometer per uur.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten aan het technisch bewijs hoge eisen worden gesteld, waarbij het van groot belang is dat de berekening uit de VOA objectief controleerbaar is. Dat laatste is in deze zaak niet het geval. De VOA-rapportage laat, gelet ook op hetgeen hiertegenover is gesteld in het rapport dat namens verdachte is overgelegd, teveel ruimte voor twijfel over de snelheid waarmee verdachte ten tijde van het ongeval heeft gereden. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden of het wegdek ten tijde van het ongeval droog was of niet, en welke invloed het rijden/remmen over het tussenmedium, het raken van de rijbaanafscheiding en het raken van het slachtoffer gehad hebben op de snelheid waarmee verdachte heeft gereden.
Zoals reeds eerder aangegeven kan de rechtbank derhalve niet vaststellen met welke snelheid verdachte heeft gereden. Wellicht dat verdachte voor de situatie ter plaatse met een te hoge snelheid heeft gereden, maar zoals het feit thans is ten laste gelegd, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het haar primaire en subsidiair ten laste gelegde feit.