ECLI:NL:RBDHA:2019:6580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
09/818113-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel na gewapende overval op een avondwinkel met bekennende verdachte

Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een avondwinkel in Den Haag op 30 oktober 2018. De verdachte, geboren in 2001 en momenteel preventief gedetineerd in Intermetzo JJI Lelystad, heeft de feiten bekend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 7 februari, 25 maart en 13 juni 2019. De officier van justitie eiste veroordeling voor afpersing, terwijl de verdediging pleitte voor een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de overval heeft gepleegd door met een (nep)vuurwapen de medewerker van de winkel te bedreigen en geld af te dwingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing en hem vrijgesproken van diefstal met geweld. Gezien de ernst van het feit en de achtergrond van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en een gebrekkige ontwikkeling van geestesvermogens, heeft de rechtbank besloten een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft geadviseerd deze maatregel ten uitvoer te leggen in de inrichting waar de verdachte momenteel verblijft, Intermetzo JJI Lelystad. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, vanwege onduidelijkheden over de vertegenwoordiging en de onderbouwing van de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/818113-18
Tul 09/767006-17
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
[adres] ,
nu preventief gedetineerd in Intermetzo JJI Lelystad,
Bosvalkweg 1, Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op de zittingen van 7 februari 2019, 25 maart 2019 en 13 juni 2019 behandeld.
De officier van justitie in deze zaak was mr. S.F. Heslinga en de raadsman van de verdachte mr. P.H.W. Spoelstra.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt beschuldigd van een gewapende overval op een avondwinkel in
Den Haag op 30 oktober 2018. Dit is op twee manieren aan hem tenlastegelegd, namelijk als een afpersing (eerste cumulatief/alternatief) en als een diefstal met geweld (tweede cumulatief/alternatief).
Deze feiten staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage 1 deel uitmaakt van dit vonnis.

3.Standpunten en beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist de verdachte te veroordelen voor het eerste cumulatief/alternatief, te weten afpersing.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de afpersing bewezen kan worden verklaard.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank kan volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Dat zijn de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 25 maart 2019;
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 13 juni 2019;
-een proces-verbaal van aangifte van 30 oktober 2018 opgenomen in
het dossier met het nummer PL1500-2018293781, inhoudende de verklaring van [Slachtoffer] (p. 62-63);
- een proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2018293781 (p. 84-89).
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de afpersing in plaats van de diefstal met
geweld doordat op de camerabeelden is te zien dat de aangever het geld aan de verdachte
heeft afgegeven, in plaats van dat de verdachte dit zelf uit de kassa heeft gepakt.
De rechtbank zal dan ook de verdachte van het tweede cumulatief/alternatief, de diefstal met
geweld, vrijspreken.
De aangever heeft verklaard dat er een bedrag van 2000 euro tot 3000 euro is weggenomen.
De verdachte heeft daarentegen verklaard dat dit niet meer dan 350 euro is geweest. Enige nadere onderbouwing van het weggenomen geldbedrag ontbreekt. Gelet hierop zal de rechtbank de afpersing van “een geldbedrag” bewezen verklaren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat volgens de wet bewezen kan worden dat de verdachte de afpersing (eerste cumulatief/alternatief) heeft gepleegd. De rechtbank is er ook van overtuigd dat de verdachte dit feit heeft gepleegd.
De tekst van deze bewezenverklaring staat in bijlage 2. Deze bijlage is onderdeel van dit vonnis.

4.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Het feit is een strafbaar feit. Uit niets blijkt dat dit niet strafbaar zou zijn.
In de beslissing staat hoe dit feit volgens de wet wordt beschreven.
De verdachte is ook strafbaar voor het plegen van dit feit, omdat nergens uit volgt dat de verdachte niet strafbaar is.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie die gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten en ook om aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) onvoorwaardelijk op te leggen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie, gecombineerd met elektronisch toezicht en een avondklok, op te leggen en ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De raadsman heeft daartoe gesteld dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te zwaar is en niet in het belang van de verdachte kan worden geacht. De verdachte heeft namelijk de afgelopen periode bij Intermetzo JJI een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zijn gedrag is goed, hij heeft zijn levenshouding veranderd, hij toont berouw naar het slachtoffer en bovendien is het zijn eerste detentie.
Subsidiair, indien de rechtbank toch tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel komt, heeft de raadsman verzocht om deze ten uitvoer te laten leggen in Intermetzo JJI Lelystad. Dit is volgens de raadsman een kwalitatief goede inrichting waar het goed gaat met de verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een avondwinkel die hij laat in de avond heeft gepleegd. Nadat hij de winkel een tijdje had geobserveerd, is de verdachte met een capuchon en een bivakmuts op de winkel binnengelopen. Vervolgens heeft hij een (nep)vuurwapen gericht op de medewerker van de avondwinkel, die op dat moment alleen was, hem gedwongen geld af te geven en hem met de dood bedreigd indien hij dat niet zou doen.
Het slachtoffer heeft het geld in de tas van de verdachte gedaan en de verdachte is vervolgens gevlucht.
Het spreekt voor zich dat een overval die op deze manier wordt uitgevoerd, een bijzonder nare ervaring moet zijn geweest voor de overvallen medewerker, waar hij blijkens de vordering benadeelde partij veel last van heeft gehad.
Algemene ervaringsregels leren ook dat slachtoffers van zo’n strafbaar feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Daarnaast moet deze gebeurtenis ook voor de eigenaar van de avondwinkel zeer vervelend zijn geweest. Er is financiële schade ontstaan en de afhandeling van de overval zal hem bovendien tijd en energie hebben gekost.
Dit soort overvallen kunnen ook andere mensen een onveilig gevoel geven, bijvoorbeeld andere medewerkers van de winkel, mensen die in de buurt van de avondwinkel wonen of er regelmatig iets kopen en andere mensen die van de overval hebben gehoord.
Dat de verdachte de overval naar eigen zeggen puur voor het hebben van meer geld heeft gepleegd en het geld heeft gebruikt om te “chillen”, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank nog ernstiger.
De persoon van de verdachte
Volgens het uittreksel Justitiële Documentatie, het strafblad van de verdachte, is hij in het verleden al twee keer eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Hiervan heeft de verdachte blijkbaar niet geleerd.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad), en de Pro Justitia rapporten van de psychiater ( [naam 2] supervisor en [naam 3] , supervisant) van 15 januari 2019 en 29 mei 2019 en de psycholoog ( [naam 4] , supervisant, en [naam 5] , supervisor) van
17 januari 2019 en 4 juni 2019.
De deskundigen concluderen dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken.
De kans op recidive wordt door de deskundigen als hoog ingeschat wanneer de risicofactoren bij de verdachte niet behandeld worden.
Volgens de psychiater is er enkel sprake van een instrumentele motivatie tot gedragsverandering. Er is daarnaast sprake van een langdurig patroon van ernstige, therapieresistente gedragsproblemen, een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling, een gebrek aan omgang met pro sociale jongeren, er is bij de verdachte geen inzicht in de risico’s van omgang met antisociale jongeren, een gebrek aan dagbesteding en hij heeft ouders die geen gezag meer over betrokkene kunnen uitoefenen.
Volgens de psycholoog is er sprake van een stagnerende sociaal-emotionele ontwikkeling, gezien het beperkte affectieve geweten/empathie, de negatieve opvattingen, het beperkte inlevingsvermogen en de achterblijvende ego ontwikkeling. Tevens wordt een gebrekkig zelfinzicht en een beperkt probleembesef, geringe coping vaardigheden en onvoldoende zicht en grip op een vermoedelijk negatieve invloed vanuit de vriendengroep waargenomen. Ten slotte is betrokkene onvoldoende intrinsiek gemotiveerd voor behandeling en lijkt er onvoldoende sprake van adequate gezagsverhoudingen in de thuissituatie.
Zowel de psychiater als de psycholoog komen tot de conclusie dat de verdachte een langdurige intensieve behandeling in een klinische setting nodig heeft. Geadviseerd wordt om deze behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te laten plaatsvinden.
In de aanvullende rapporten van 29 mei 2019 en 4 juni 2019, die zijn uitgebracht na de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 25 maart 2019, handhaven de psycholoog en psychiater hun advies om de PIJ-maatregel op te leggen. Er worden ook geen nieuwe aanknopingspunten gezien voor een ambulant behandelkader.
Wel is de psychiater in het rapport van 29 mei 2019 van mening dat het feit niet helemaal aan de verdachte kan worden toegerekend vanwege de stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld en die er ook al waren op het moment van het plegen van het feit, waardoor hij in zijn keuzevrijheid beperkt werd. Hoewel de psycholoog in het rapport van 4 juni 2019 van mening is dat het feit wel helemaal aan de verdachte kan worden toegerekend, gaat de rechtbank uit van de mening van de psychiater en van de daarbij gegeven onderbouwing.
De rechtbank zal de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar achten.
De Raad sluit zich aan bij de conclusies van de deskundigen en adviseert eveneens het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Ter terechtzitting wordt dit advies gehandhaafd.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank komt tot de volgende straf en maatregel. De rechtbank heeft hierbij naast het hiervoor genoemde ook nog rekening gehouden met de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen.
De rechtbank vindt alles overwegende allereerst een onvoorwaardelijke jeugddetentie een passende straf. Deze straf is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Daarnaast vindt de rechtbank ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend.
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank adviseert de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen in de inrichting waar de verdachte momenteel verblijft, te weten Intermetzo JJI Lelystad.

6.De vordering van de benadeelde partij

6.1
Inleiding
[benadeelde 1]en
[benadeelde 2]hebben een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 4.900,00aan materiële schade, te weten meegenomen geld, een kapotte kassa en een kapotte mobiele telefoon, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Er wordt ook immateriële schade (smartengeld) gevraagd, zonder daarbij een bedrag te noemen. In de aanvulling op de vordering zijn nog andere schadeposten genoemd. Verder wordt in de vordering [naam 6] als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde 1] en als vertegenwoordiger van [benadeelde 2] genoemd.
6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor wat betreft het geldbedrag van € 3000,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering voor het overige.
6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit. Hiertoe heeft de raadsman ten eerste gesteld dat niet duidelijk is wie de geleden schade vordert: de medewerker of iemand anders en of deze persoon wel bevoegd is om de supermarkt te vertegenwoordigen. Daarnaast betwist de raadsman de geleden schade. Deze is niet of onvoldoende onderbouwd met bijvoorbeeld offertes/bonnen. Voorts zet de raadsman vraagtekens bij de aannemelijkheid van de schadeposten.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank begrijpt de vordering zo, dat deze is ingediend door zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] , met in beide gevallen [naam 6] als vertegenwoordiger. Het is voor de rechtbank echter onduidelijk gebleven of [benadeelde 1] de aangever is, nu de geboortedatum overeenkomt, maar de achternaam niet. Voorts is het onduidelijk of
[naam 6] bevoegd is [benadeelde 2] te vertegenwoordigen in de vordering tot schadevergoeding, aangezien een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht ontbreken.
Verder is onduidelijk door wie de schade aan de telefoon is geleden. Tot slot ontbreekt ten aanzien van de materiële posten een (nadere) onderbouwing en ten aanzien van de immateriële schade een bedrag.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot vandaag op € 0,00.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Inleiding
Bij vonnis van 20 november 2017 van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank, is de verdachte ter zake van een diefstal met geweld, onder meer veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren met aftrek, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft op 23 januari 2019 de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van deze straf gevorderd.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht de vordering af te wijzen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ook afwijzing van de vordering bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor afwijzing van de vordering, ondanks dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in toewijzing van de vordering, gelet op de op te leggen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De straf en de maatregel die de rechtbank zal opleggen, zijn gebaseerd op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77s, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals ze golden op het moment dat de feiten gepleegd werden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, de diefstal met geweld en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem onder eerste cumulatief/alternatief, ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
AFPERSING;
verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 238 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
adviseert de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen in de inrichting waar de verdachte momenteel verblijft, te weten Intermetzo JJI Lelystad;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]en
[benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden zijn begroot op € 0,00;
wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank van
20 november 2017, gewezen onder parketnummer 09/767006-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.B. Wijnholt, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2019.
Mr. Wortelboer is buiten staat dit vonnis te onderteken.
Bijlagen:
1) De tenlastelegging
2) De bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een (groot) geldbedrag van in totaal ongeveer 2.000,- a 3.000,- euro, in elk geval van enig geldbedrag/goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( op korte afstand) richten, althans tonen, van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/aan voornoemde [Slachtoffer] en/of;
- ( vervolgens)(op dreigende toon) tegen voornoemde [Slachtoffer] zeggen/schreeuwen van de woorden: "ik ben serieus, leeg de kassa, anders krijg je een kogel in je hoofd", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
OF
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (groot) gedlbedrag van in totaal ongeveer 2.000,- a 3.000,- euro, in elk geval enig geldbedrag/goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( op korte afstand) richten, althans tonen, van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/aan voornoemde [Slachtoffer] en/of;
- ( vervolgens) (op dreigende toon) tegen voornoemde [Slachtoffer] zeggen/schreeuwen van de woorden: "ik ben serieus, leeg de kassa, anders krijg je een kogel in je hoofd", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Bijlage 2. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 30 oktober 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 2] , welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- op korte afstand richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
voornoemde [Slachtoffer] en;
- vervolgens op dreigende toon tegen voornoemde [Slachtoffer] zeggen van de woorden: "ik ben
serieus, leeg de kassa, anders krijg je een kogel in je hoofd".
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.