5.3Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een avondwinkel die hij laat in de avond heeft gepleegd. Nadat hij de winkel een tijdje had geobserveerd, is de verdachte met een capuchon en een bivakmuts op de winkel binnengelopen. Vervolgens heeft hij een (nep)vuurwapen gericht op de medewerker van de avondwinkel, die op dat moment alleen was, hem gedwongen geld af te geven en hem met de dood bedreigd indien hij dat niet zou doen.
Het slachtoffer heeft het geld in de tas van de verdachte gedaan en de verdachte is vervolgens gevlucht.
Het spreekt voor zich dat een overval die op deze manier wordt uitgevoerd, een bijzonder nare ervaring moet zijn geweest voor de overvallen medewerker, waar hij blijkens de vordering benadeelde partij veel last van heeft gehad.
Algemene ervaringsregels leren ook dat slachtoffers van zo’n strafbaar feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Daarnaast moet deze gebeurtenis ook voor de eigenaar van de avondwinkel zeer vervelend zijn geweest. Er is financiële schade ontstaan en de afhandeling van de overval zal hem bovendien tijd en energie hebben gekost.
Dit soort overvallen kunnen ook andere mensen een onveilig gevoel geven, bijvoorbeeld andere medewerkers van de winkel, mensen die in de buurt van de avondwinkel wonen of er regelmatig iets kopen en andere mensen die van de overval hebben gehoord.
Dat de verdachte de overval naar eigen zeggen puur voor het hebben van meer geld heeft gepleegd en het geld heeft gebruikt om te “chillen”, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank nog ernstiger.
De persoon van de verdachte
Volgens het uittreksel Justitiële Documentatie, het strafblad van de verdachte, is hij in het verleden al twee keer eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Hiervan heeft de verdachte blijkbaar niet geleerd.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad), en de Pro Justitia rapporten van de psychiater ( [naam 2] supervisor en [naam 3] , supervisant) van 15 januari 2019 en 29 mei 2019 en de psycholoog ( [naam 4] , supervisant, en [naam 5] , supervisor) van
17 januari 2019 en 4 juni 2019.
De deskundigen concluderen dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken.
De kans op recidive wordt door de deskundigen als hoog ingeschat wanneer de risicofactoren bij de verdachte niet behandeld worden.
Volgens de psychiater is er enkel sprake van een instrumentele motivatie tot gedragsverandering. Er is daarnaast sprake van een langdurig patroon van ernstige, therapieresistente gedragsproblemen, een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling, een gebrek aan omgang met pro sociale jongeren, er is bij de verdachte geen inzicht in de risico’s van omgang met antisociale jongeren, een gebrek aan dagbesteding en hij heeft ouders die geen gezag meer over betrokkene kunnen uitoefenen.
Volgens de psycholoog is er sprake van een stagnerende sociaal-emotionele ontwikkeling, gezien het beperkte affectieve geweten/empathie, de negatieve opvattingen, het beperkte inlevingsvermogen en de achterblijvende ego ontwikkeling. Tevens wordt een gebrekkig zelfinzicht en een beperkt probleembesef, geringe coping vaardigheden en onvoldoende zicht en grip op een vermoedelijk negatieve invloed vanuit de vriendengroep waargenomen. Ten slotte is betrokkene onvoldoende intrinsiek gemotiveerd voor behandeling en lijkt er onvoldoende sprake van adequate gezagsverhoudingen in de thuissituatie.
Zowel de psychiater als de psycholoog komen tot de conclusie dat de verdachte een langdurige intensieve behandeling in een klinische setting nodig heeft. Geadviseerd wordt om deze behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te laten plaatsvinden.
In de aanvullende rapporten van 29 mei 2019 en 4 juni 2019, die zijn uitgebracht na de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 25 maart 2019, handhaven de psycholoog en psychiater hun advies om de PIJ-maatregel op te leggen. Er worden ook geen nieuwe aanknopingspunten gezien voor een ambulant behandelkader.
Wel is de psychiater in het rapport van 29 mei 2019 van mening dat het feit niet helemaal aan de verdachte kan worden toegerekend vanwege de stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld en die er ook al waren op het moment van het plegen van het feit, waardoor hij in zijn keuzevrijheid beperkt werd. Hoewel de psycholoog in het rapport van 4 juni 2019 van mening is dat het feit wel helemaal aan de verdachte kan worden toegerekend, gaat de rechtbank uit van de mening van de psychiater en van de daarbij gegeven onderbouwing.
De rechtbank zal de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar achten.
De Raad sluit zich aan bij de conclusies van de deskundigen en adviseert eveneens het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Ter terechtzitting wordt dit advies gehandhaafd.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank komt tot de volgende straf en maatregel. De rechtbank heeft hierbij naast het hiervoor genoemde ook nog rekening gehouden met de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen.
De rechtbank vindt alles overwegende allereerst een onvoorwaardelijke jeugddetentie een passende straf. Deze straf is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Daarnaast vindt de rechtbank ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend.
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank adviseert de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen in de inrichting waar de verdachte momenteel verblijft, te weten Intermetzo JJI Lelystad.