ECLI:NL:RBDHA:2019:6539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
18_8444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Scholingsuitgaven en aftrekbaarheid van kosten in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.M.H. Hogervorst, in beroep ging tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had voor het jaar 2014 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan met een verzamelinkomen van nihil, waarbij hij onder andere uitgaven voor extra kleding en beddengoed en scholingsuitgaven had opgevoerd. De inspecteur had deze uitgaven niet in aftrek geaccepteerd, wat leidde tot een geschil over de aftrekbaarheid van deze kosten.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de uitgaven voor extra kleding en beddengoed daadwerkelijk meerkosten betroffen. De enkele stelling dat hij vaker moest wassen vanwege het gebruik van zalf was onvoldoende om deze kosten te rechtvaardigen. Daarnaast werd vastgesteld dat de opgevoerde scholingsuitgaven, waaronder afschrijvingskosten voor een computer en aanschaffingskosten voor een beeldscherm en agenda, niet aftrekbaar waren op grond van de Wet IB 2001. De rechtbank kon het subsidiaire standpunt van eiser, dat deze uitgaven als ondernemingskosten moesten worden aangemerkt, niet volgen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond vanwege schending van de hoorplicht, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.278, en het betaalde griffierecht van € 46 moest door de verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/8444
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2019 in de zaak tussen

[EISER], wonende te [PLAATS], eiser(gemachtigde: A.M.H. Hogervorst),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 18 december 2018 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019.
Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde en [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en mr. drs. [C].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.278;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV ingediend naar een verzamelinkomen van nihil. Daarbij zijn onder meer uitgaven voor extra kleding en beddengoed (€ 310) en scholingsuitgaven (€ 2.710) opgevoerd. Tot de aangegeven scholingsuitgaven behoren afschrijvingskosten ter zake van een computer (€ 193) alsmede aanschaffingskosten van een beeldscherm (€ 209) en een agenda (€ 12).
2. De aanslag is vastgesteld naar een verzamelinkomen van nihil. Daarbij heeft verweerder de opgevoerde uitgaven voor extra kleding en beddengoed, afschrijvingskosten ter zake van de computer en aanschaffingskosten van het beeldscherm en de agenda niet in aftrek geaccepteerd. De niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is daarop vastgesteld op € 134.
3. In geschil is of de door eiser opgevoerde extra uitgaven voor kleding en beddengoed, afschrijvingskosten en aanschaffingskosten bij het vaststellen van de aanslag terecht buiten aanmerking zijn gelaten. Niet langer in geschil is dat de hoorplicht is geschonden. Het beroep is reeds om die reden gegrond verklaard.
4. Ter zake van de opgevoerde uitgaven voor extra kleding en beddengoed heeft eiser toegelicht dat hij in verband met een kwaal regelmatig zalf moet smeren, hetgeen door verweerder ook niet wordt betwist. Evenmin is in geschil dat om de uitgaven voor extra kleding en beddengoed in aanmerking te mogen nemen geen doktersverklaring is vereist. Wel vereist is dat ten behoeve van extra kleding en beddengoed (extra) uitgaven zijn gedaan. Eiser, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meerkosten heeft gemaakt. De enkele stelling dat hij ten gevolge van de gesmeerde zalf vaker moet wassen is daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de opgevoerde uitgaven voor extra kleding en beddengoed terecht buiten aanmerking gelaten.
5. Ten aanzien van de opgevoerde afschrijvingskosten van de computer en aanschaffingskosten van het beeldscherm en de agenda komt de rechtbank tot eenzelfde oordeel. Op grond van artikel 6.27, vierde lid, van de Wet IB 2001, zijn uitgaven die zijn gedaan voor computerapparatuur en bijbehorende randapparatuur niet aftrekbaar. Voorts kan een agenda niet worden aangemerkt als een door een door een onderwijsinstelling verplicht gesteld leermiddel. De rechtbank kan het subsidiaire standpunt van eiser dat de opgevoerde uitgaven moeten worden aangemerkt als aftrekbare ondernemingskosten niet volgen. In het primaire standpunt van eiser dat sprake is van scholingsuitgaven ligt besloten dat de kosten zien op tot het privé-vermogen behorende apparatuur van eiser. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 3.16, derde lid, van de Wet IB 2001 niet voor aftrek in aanmerking.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 alsmede het daarbij beschikte bedrag aan niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek tot juiste bedragen vastgesteld. Het beroep is louter gegrond verklaard in verband met schending van de hoorplicht. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand gehouden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Er bestaat geen aanleiding om een aanvullende vergoeding toe te kennen voor door de rechtsbijstandverlener gemaakte reiskosten. Deze kosten zijn inbegrepen in de forfaitaire vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.