ECLI:NL:RBDHA:2019:6539
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Scholingsuitgaven en aftrekbaarheid van kosten in belastingzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.M.H. Hogervorst, in beroep ging tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had voor het jaar 2014 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan met een verzamelinkomen van nihil, waarbij hij onder andere uitgaven voor extra kleding en beddengoed en scholingsuitgaven had opgevoerd. De inspecteur had deze uitgaven niet in aftrek geaccepteerd, wat leidde tot een geschil over de aftrekbaarheid van deze kosten.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de uitgaven voor extra kleding en beddengoed daadwerkelijk meerkosten betroffen. De enkele stelling dat hij vaker moest wassen vanwege het gebruik van zalf was onvoldoende om deze kosten te rechtvaardigen. Daarnaast werd vastgesteld dat de opgevoerde scholingsuitgaven, waaronder afschrijvingskosten voor een computer en aanschaffingskosten voor een beeldscherm en agenda, niet aftrekbaar waren op grond van de Wet IB 2001. De rechtbank kon het subsidiaire standpunt van eiser, dat deze uitgaven als ondernemingskosten moesten worden aangemerkt, niet volgen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond vanwege schending van de hoorplicht, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.278, en het betaalde griffierecht van € 46 moest door de verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.