ECLI:NL:RBDHA:2019:6518
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraakse vreemdeling wegens gebrek aan informatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Iraakse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, had zijn aanvraag ingediend op 14 september 2018, maar deze werd door de minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.E.P. Pijnenburg, buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie die essentieel waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Ondanks dat de eiser tweemaal de gelegenheid heeft gekregen om de ontbrekende informatie te verstrekken, heeft hij dit nagelaten. De rechtbank oordeelde dat de minister op juiste gronden de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op basis van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
De eiser voerde aan dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn atheïsme en lidmaatschap van het Atheïstisch Verbond. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende onderbouwd had waarom zijn atheïsme zou leiden tot een reëel risico op schade. Bovendien was er geen schending van de hoorplicht, aangezien de eiser niet had aangetoond dat hij relevante informatie had verstrekt die zijn aanvraag zou kunnen ondersteunen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.