ECLI:NL:RBDHA:2019:6517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 1460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag regulier verblijf op basis van gezinsleven en mvv-plicht

In deze zaak heeft eiseres, een Nigeriaanse vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op basis van gezinsleven, met verwijzing naar artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldeed aan de mvv-plicht, omdat zij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 juni 2019, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris was niet verschenen.

Eiseres betoogde dat zij niet mvv-plichtig was, omdat haar partner, referent, een duurzaam verblijfsrecht had verworven in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de Richtlijn 2004/38/EG niet van toepassing was, omdat referent niet in een andere lidstaat had verbleven. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiseres mvv-plichtig was en dat er geen grond was voor vrijstelling van deze verplichting. Eiseres voerde ook aan dat haar uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen in zijn belangenafweging.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van de mvv-plicht en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/1460
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,
gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 februari 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig H. Abdula, tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. De partner van eiseres, [naam 2] (hierna: referent), heeft verblijfsrecht in Nederland als familielid van een Unieburger. Eiseres stelt sinds 7 mei 2017 in Nederland te verblijven. De op [geboortedatum 2] geboren zoon van eiseres en referent bezit sinds 24 januari 2019 een verblijfsvergunning.
Eiseres heeft op 9 mei 2018 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM’ [1] . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de mvv-plicht.
3. Eiseres stelt primair dat zij niet mvv-plichtig is. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG (hierna: Richtlijn) heeft referent een duurzaam verblijfsrecht verworven omdat hij vijf jaar onafgebroken legaal verblijf in Nederland heeft gehad. Dit recht wordt automatisch verworven, daarvoor hoeft geen aanvraag te worden ingediend. Op grond van artikel 19 van de Richtlijn kan hij wel een aanvraag indienen tot afgifte van een bewijsdocument ter staving van het duurzaam verblijfsrecht. Vervolgens verwijst eiseres naar artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn, waaruit volgt dat burgers van de Unie en hun familieleden, die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht hebben, gelijk behandeld moeten worden met de onderdanen van het gastland. Familieleden van Unieburgers zijn op grond van artikel 5 van de Richtlijn niet mvv-plichtig. Dit betekent volgens eiseres dat zij, ongeacht of het verblijfsrecht van referent duurzaam is, vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste.
Subsidiair stelt eiseres dat zij vrijgesteld moet worden van het mvv-vereiste, omdat haar uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft een onjuiste belangenafweging gemaakt. Ten onrechte is niet in het voordeel van eiseres meegewogen dat haar zoon een verblijfsvergunning heeft en dat referent kostwinner is en een duurzaam verblijfsrecht heeft. Het vasthouden aan het mvv-vereiste maakt inbreuk op het duurzaam verblijfsrecht. Verder stelt eiseres dat verweerder geen zwaarwegend belang heeft genoemd waardoor het verblijf van eiseres in Nederland belastend voor de samenleving zou zijn.
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat er sprake is van een schending van de hoorplicht in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat referent gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van Nederland heeft verbleven. Eiseres heeft er terecht op gewezen dat uit artikel 16, tweede lid, van de Richtlijn volgt dat referent daarom een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft. Daarvoor hoeft hij geen aanvraag in te dienen.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij vanwege het (duurzaam) verblijfsrecht van referent niet mvv-plichtig is. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn geniet referent dezelfde behandeling als Nederlanders. Als een Nederlander die geen gebruik heeft gemaakt van zijn vrij verkeer (hij heeft niet in een andere lidstaat verbleven) een echtgenoot of partner uit een derde land wil overbrengen, kan hij geen rechten ontlenen aan de Richtlijn. Het blijft volledig de taak van de betrokken lidstaat, Nederland in dit geval, om voorschriften vast te stellen betreffende het recht van echtgenoten uit derde landen om zich bij de eigen onderdanen te voegen. [2] Artikel 5 van de Richtlijn is op hen dus niet van toepassing. Referent heeft niet in een andere lidstaat verbleven en moet dus gelijk behandeld worden met een Nederlander die geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer. Artikel 5 van de Richtlijn is dus niet van toepassing en eiseres is daarom mvv-plichtig.
6. Vervolgens is in geschil of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste omdat haar uitzetting strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
7. Uit de jurisprudentie van het EHRM [3] en de Afdeling [4] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven dan wel familie- en gezinsleven een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle van belang zijnde feiten en omstandigheden kenbaar bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt dat is meegewogen dat de zoon van eiseres in Nederland is geboren en een verblijfsvergunning heeft. Ook is bij de belangenafweging betrokken dat referent over een inkomen beschikt en rechtmatig in Nederland verblijft. Ook het algemeen belang van de Nederlandse samenleving is door verweerder duidelijk omschreven: eiseres is familieleven gaan uitoefenen terwijl zij niet in Nederland mocht verblijven. Daarmee heeft zij de Nederlandse overheid voor een voldongen feit gesteld. Daarnaast is het belang gelegen in het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
9. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Omdat eiseres nooit rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, is sprake van een eerste toelating. Dit betekent dat haar uitgangspositie minder sterk is. Verder mocht verweerder in het nadeel van eiseres meewegen dat zij familieleven is aangegaan terwijl zij geen rechtmatig verblijf had. Voorts is van belang dat er geen sprake is van belemmeringen om het familieleven in Nigeria voort te zetten. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het zoontje van eiseres nog erg jong is en nog niet is geworteld in Nederland. Referent heeft ook de Nigeriaanse nationaliteit. Het gezin heeft sterke banden met Nigeria, zodat niet valt in te zien waarom zij het gezinsleven niet aldaar zouden kunnen uitoefenen. Dat referent en het zoontje rechtmatig verblijf in Nederland hebben, maakt niet dat zij zich niet in Nigeria zouden kunnen vestigen. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag is daarom terecht afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige mvv.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was, zodat er geen sprake is van schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Zie ook de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/28/EG, COM(2009) 313, onder punt 2.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zie bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009, 200903237/1/V2, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527.