ECLI:NL:RBDHA:2019:6511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.9280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Moldavische eiseres niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Moldavische eiseres en haar minderjarige dochter. De eiseres had op 3 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit besluit was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiseres eerder op 30 november 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De Duitse autoriteiten hebben op 27 maart 2019 ingestemd met het verzoek om de eiseres terug te nemen op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland niet in staat zou zijn om haar asielaanvraag op een zorgvuldige manier te behandelen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten zich aan hun internationale verplichtingen houden. De eiseres heeft aangevoerd dat zij in Duitsland geen toegang zou hebben tot medische hulp en dat zij niet in haar primaire levensbehoeften kan voorzien, maar deze argumenten zijn door de rechtbank niet als voldoende geacht om van het vertrouwensbeginsel af te wijken.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres zelf verantwoordelijk is voor een eventueel vrijwillig vertrek naar Moldavië, met of zonder hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

alsmede haar minderjarige kind
[naam 2]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en burger van Moldavië te zijn. Zij heeft mede namens haar minderjarige dochter op 3 maart 2019 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft op 30 november 2018 in Duitsland een verzoek gedaan om internationale bescherming. Verweerder heeft de autoriteiten van Duitsland op grond van de Dublinverordening [1] gevraagd eiseres terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben op 27 maart 2019 met dit verzoek ingestemd.
3. Eiseres heeft daartegen het volgende aangevoerd:
- Wat eiseres heeft verklaard tijdens het aanmeldgehoor, is door verweerder niet kenbaar en deugdelijk gemotiveerd meegewogen in de belangenafweging.
- Eiseres krijgt in Duitsland geen toegang tot medische hulp en kan daar niet voorzien in primaire levensbehoeften. Ze bevond zich in een te zwakke positie om zich tot de hogere autoriteiten te wenden.
- De door verweerder gestelde verklaring van het IOM (Internationale Organisatie voor Migratie) van 12 april 2019 zit niet in het dossier. Verweerder had, ook omdat eiseres een minderjarig kind heeft, haar moeten outilleren middels het IOM terug te keren naar het land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet langer in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor behandeling van de asielaanvraag. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd dat het verzoek van eiseres om internationale bescherming met inachtneming van de richtlijnen [2] in behandeling zal worden genomen. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dit in haar geval anders is. Indien Duitsland zich onverhoopt niet zou houden aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen, staat voor eiseres de mogelijkheid open om daarover bij de Duitse autoriteiten te klagen. De enkele stelling van eiseres dat zij niet in staat zou zijn om te klagen, is onvoldoende om van dat uitgangspunt af te wijken.
5. Voor wat betreft de vraag of verweerder eiseres had moeten outilleren vrijwillig naar Moldavië terug te keren, overweegt de rechtbank dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor een eventueel vrijwillig vertrek naar het land van herkomst, al dan niet met hulp van de IOM. Zij kan dit tot aan de daadwerkelijke overdracht aan Duitsland vanuit Nederland regelen, dan wel na overdracht vanuit Duitsland.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Te weten Ri 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn), Ri 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) en Ri 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn)