ECLI:NL:RBDHA:2019:6511
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Moldavische eiseres niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Moldavische eiseres en haar minderjarige dochter. De eiseres had op 3 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit besluit was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiseres eerder op 30 november 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De Duitse autoriteiten hebben op 27 maart 2019 ingestemd met het verzoek om de eiseres terug te nemen op basis van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland niet in staat zou zijn om haar asielaanvraag op een zorgvuldige manier te behandelen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten zich aan hun internationale verplichtingen houden. De eiseres heeft aangevoerd dat zij in Duitsland geen toegang zou hebben tot medische hulp en dat zij niet in haar primaire levensbehoeften kan voorzien, maar deze argumenten zijn door de rechtbank niet als voldoende geacht om van het vertrouwensbeginsel af te wijken.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres zelf verantwoordelijk is voor een eventueel vrijwillig vertrek naar Moldavië, met of zonder hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.