ECLI:NL:RBDHA:2019:6510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.10912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Marokkaanse eiser afgewezen op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Marokkaanse nationaliteit, een beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 29 april 2019 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij na het overlijden van zijn moeder op straat was gezet door de nieuwe vrouw van zijn vader. Hij heeft aangevoerd dat hij sindsdien in slechte omstandigheden heeft geleefd en dat hij dakloos is geworden. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, stellende dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 13 juni 2019 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn specifieke geval niet als veilig kan worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij problemen heeft gehad met de Marokkaanse autoriteiten en dat hij slechts één keer hulp heeft gezocht bij de politie, anderhalf jaar na het overlijden van zijn moeder.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser ongegrond is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om te toetsen aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet, omdat de eiser geen medische stukken heeft overgelegd die zijn psychische problemen onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.10912

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 mei 2019 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.10913, plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 29 april 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij na het overlijden van zijn moeder – eiser was toen acht jaar oud – op straat is gezet door de nieuwe vrouw van zijn vader. Eiser stelt dakloos te zijn geworden en sindsdien in slechte omstandigheden te hebben geleefd.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers verklaringen over de problemen in zijn thuissituatie, waardoor hij dakloos is geworden, geloofwaardig. Eiser is afkomstig uit een veilig land van herkomst en verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende op zijn positie en achtergrond is ingegaan. Uit de Country Reports van het US Department of State over 2017 en 2018 blijkt dat kindermisbruik in Marokko wijdverspreid is en dat vervolging zeldzaam is. Er wordt niet gesproken over effectieve hulpprogramma’s of structurele opvanggelegenheden. Eiser was als minderjarige dakloos en moet daarom als kwetsbaar worden aangemerkt. Verder stelt eiser dat zijn psychische gesteldheid ten onrechte niet is geplaatst in het kader van artikel 64 van de Vw.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat Marokko in het algemeen kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn geval niet als veilig kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser daar niet in is geslaagd. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiser problemen heeft gehad met de Marokkaanse autoriteiten. Verder heeft eiser slechts één keer hulp gezocht bij de politie, anderhalf jaar na het overlijden van zijn moeder. Er kan daarom niet geconcludeerd worden dat de Marokkaanse autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen bij eventuele problemen. Dat eiser als minderjarige dakloos was, betekent wellicht dat hij destijds als kwetsbaar moest worden aangemerkt, maar dat betekent niet dat Marokko nu niet veilig voor hem is. Eiser is inmiddels ruimschoots volwassen en van hem mag verwacht worden dat hij zich tot de Marokkaanse autoriteiten wendt als hij hulp nodig heeft.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding hoefde te zien om te toetsen aan artikel 64 van de Vw, nu eiser geen medische stukken heeft overgelegd om te onderbouwen dat hij vanwege psychische problemen niet in staat is om te reizen.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.