In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een herhaalde asielaanvraag had ingediend na een bekering tot het christendom. Eiser, die eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen, stelde dat zijn geloof sterker was geworden en onderbouwde dit met diverse documenten en verklaringen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen en overgelegde stukken niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt, en dat de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat eiser geen overtuigende nieuwe informatie had gepresenteerd die zijn bekering geloofwaardig maakte. Eiser had onvoldoende inzicht gegeven in zijn motieven voor de bekering en bleef hangen in algemeenheden. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat de beoordeling van zijn bekering in Iran geen rechtskracht had, en oordeelde dat er geen gegronde vrees voor vervolging was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.