ECLI:NL:RBDHA:2019:6508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.11459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser na bekering tot het christendom afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een herhaalde asielaanvraag had ingediend na een bekering tot het christendom. Eiser, die eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen, stelde dat zijn geloof sterker was geworden en onderbouwde dit met diverse documenten en verklaringen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen en overgelegde stukken niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt, en dat de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat eiser geen overtuigende nieuwe informatie had gepresenteerd die zijn bekering geloofwaardig maakte. Eiser had onvoldoende inzicht gegeven in zijn motieven voor de bekering en bleef hangen in algemeenheden. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat de beoordeling van zijn bekering in Iran geen rechtskracht had, en oordeelde dat er geen gegronde vrees voor vervolging was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

mede namens zijn minderjarige dochter
[naam 2]
(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2019 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.11460, plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 16 mei 2017 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast. [1] Kort gezegd is daarmee in rechte vast komen te staan dat eisers relaas over de problemen met zijn schoonfamilie niet geloofwaardig is. Ook zijn gestelde bekering tot het christendom is ongeloofwaardig bevonden.
2. Op 21 augustus 2018 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is gegroeid in zijn geloof en dat zijn geloof sterker is geworden. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft hij de volgende stukken overgelegd: een eigen verklaring, foto’s van zijn deelname aan (evangelisatie) activiteiten, een boekje van de Pinkstergemeente waarin foto’s van eiser staan, diverse verklaringen van de voorganger van Pinkstergemeente ‘[naam 3]’ en afschriften van gesprekken op facebook.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen en de overgelegde stukken niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft de aanvraag om die reden niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Vooropgesteld moet worden dat eisers afvalligheid van de islam en zijn gestelde bekering tot het christendom in de vorige procedure ongeloofwaardig zijn bevonden. Dit staat in rechte vast. Verweerder heeft terecht gewezen op Werkinstructie 2018/10, waaruit volgt dat indien een vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig bevonden bekering, er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling rust om zijn bekering nu alsnog geloofwaardig te maken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Eiser heeft geen nieuwe of andere verklaringen afgelegd over zijn afvalligheid. Verder heeft hij verklaard dat hij ‘nog net als toen’ gelooft. In de vorige procedure is van doorslaggevend belang geweest dat eiser onvoldoende kon verklaren over zijn innerlijke drijfveer om zich tot het christendom te bekeren. Eiser bleef hangen in vaag- en algemeenheden en verklaarde niet overtuigend over zijn motieven voor en het proces van bekering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ook in deze procedure niet overtuigend heeft verklaard. Hij blijft opnieuw hangen in algemeenheden en kan niet inzichtelijk maken hoe het christendom heeft bijgedragen aan de verandering in zijn aard die hij stelt te hebben doorgemaakt. Uit eisers verklaringen blijkt wel van meer kennis van het christendom en hij verricht ook meer activiteiten, maar dat is op zichzelf onvoldoende om de bekering geloofwaardig te achten. Ook de verklaringen van de voorganger van de Pinkstergemeente kunnen niet als nieuwe elementen worden aangemerkt. In deze verklaringen wordt beschreven welke activiteiten eiser verricht voor de kerk en aan welke bijeenkomsten hij deelneemt. Verweerder wijst er terecht op dat er geen sprake is van een wezenlijke verandering in de activiteiten ten opzichte van de vorige procedure. Bovendien geven de verklaringen alleen maar feitelijke informatie en geven ze geen inzicht in eisers bekeringsproces.
7. Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn authentieke verhaal. In de gronden van beroep is eisers verhaal uiteengezet. Deze uiteenzetting kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit een weergave is van eisers asielrelaas zoals hij dat in zijn eerste asielprocedure naar voren heeft gebracht. Dat dit relaas ongeloofwaardig is staat in rechte vast.
8. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat het oordeel van verweerder over eisers bekering in Iran geen enkele rechtskracht heeft, omdat daar recht wordt gesproken op basis van de sharia. Eiser verwijst naar twee publicaties waaruit blijkt dat het Iraanse veiligheidsapparaat zich niet bezig houdt met het inwendige bekeringsproces, zoals verweerder doet, maar zelfs degenen aanpakt die alleen maar belangstelling tonen voor het christendom. Door dit te negeren maakt verweerder zich een handlanger van de sharia, aldus eiser. Dit betoog faalt. Verweerder heeft de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden, wat betekent dat er geen sprake kan zijn van een gegronde vrees voor vervolging vanwege deze bekering. Dat eiser op sociale media gevolgd wordt door zijn (ex-)zwagers, die bij het Iraanse veiligheidsapparaat horen, volgt de rechtbank niet, nu het relaas over eisers (ex-) zwagers ongeloofwaardig is bevonden. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat van eiser verlangd mag worden dat hij vóór terugkeer naar Iran de christelijke geloofsuitingen van zijn facebook-pagina verwijdert. [2]
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 23 november 2017, NL17.2848 (niet gepubliceerd).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1336.