ECLI:NL:RBDHA:2019:6504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.10405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiser op 4 mei 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 14 februari 2018 was ingediend. Eerder was een beroep tegen een afwijzend besluit op dezelfde aanvraag gegrond verklaard op 31 mei 2018. Het hoger beroep van verweerder tegen deze uitspraak werd op 13 februari 2019 ongegrond verklaard. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het opnieuw beslissen op de asielaanvraag van eiser is verstreken. Eiser heeft verweerder op 14 april 2019 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat hij op 4 mei 2019 beroep heeft ingesteld. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder de maximale dwangsom verschuldigd is aan eiser, die is vastgesteld op € 1.442,-.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen negen weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft om binnen deze termijn te beslissen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 256,-. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten door middel van verzet binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.10405

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 4 mei 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 14 februari 2018. Het eerder ingediende beroep tegen het afwijzende besluit op eisers aanvraag is bij uitspraak van 31 mei 2018 [1] gegrond verklaard. Het door verweerder ingediende hoger beroep is bij uitspraak van 13 februari 2019 [2] ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [3] uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. De rechtbank stelt vast dat de termijn om opnieuw te beslissen op eisers asielaanvraag is verstreken, dat hij verweerder op 14 april 2019 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat hierna meer dan twee weken zijn verstreken voordat eiser op 4 mei 2019 beroep heeft ingesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser is daarom kennelijk gegrond.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder op grond van artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb inmiddels de maximale dwangsom is verschuldigd aan eiser. De rechtbank stelt daarom gelet op artikel 8:55c van de Awb de dwangsom vast op € 1.442,-.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of wanneer de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
6. Verweerder verzoekt de rechtbank om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een beslistermijn langer dan twee weken op te leggen. Reden hiervoor is dat wanneer verweerder opnieuw een voornemen moet uitbrengen, eiser op grond van artikel 3.115 van het Vb [4] een termijn van vier weken krijgt om hierop zijn zienswijze te geven. Verweerder houdt verder rekening met een postweek, voor het geval eiser tijdig een zienswijze heeft gepost, maar deze niet voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Na ontvangst van de zienswijze, streeft verweerder ernaar om binnen twee weken op de aanvraag te beslissen. De rechtbank begrijpt verweerders verzoek aldus om rekening te houden met een beslistermijn van negen weken (twee weken voor het voornemen, vier weken voor de zienswijze, een postweek, en twee weken voor het primaire besluit).
7. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De door verweerder gevraagde termijn van negen weken komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen negen weken opnieuw moet beslissen op eisers asielaanvraag van 14 februari 2018.
8. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft om binnen deze termijn te beslissen op eisers asielaanvraag. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid, zoals is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, stelt de rechtbank de hoogte van deze dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor van 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen negen weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers aanvraag van 14 februari 2018;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- (vijftienduizend euro);
  • stelt de hoogte van de door verweerder aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,- (veertienhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,- (tweehonderdzesenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.