In deze zaak heeft eiser op 4 mei 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 14 februari 2018 was ingediend. Eerder was een beroep tegen een afwijzend besluit op dezelfde aanvraag gegrond verklaard op 31 mei 2018. Het hoger beroep van verweerder tegen deze uitspraak werd op 13 februari 2019 ongegrond verklaard. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het opnieuw beslissen op de asielaanvraag van eiser is verstreken. Eiser heeft verweerder op 14 april 2019 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat hij op 4 mei 2019 beroep heeft ingesteld. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder de maximale dwangsom verschuldigd is aan eiser, die is vastgesteld op € 1.442,-.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen negen weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft om binnen deze termijn te beslissen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 256,-. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten door middel van verzet binnen zes weken na bekendmaking.