ECLI:NL:RBDHA:2019:6498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
awb19/682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning wegens niet voldoen aan verblijfsdoel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken. De intrekking vond plaats op 11 januari 2019, met als reden dat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, die was verleend voor verblijf bij referente [naam 2]. De rechtbank heeft op 13 juni 2019 de mondelinge uitspraak gedaan in de zittingsplaats Middelburg, waar eiser aanwezig was met zijn waarnemer mr. V.S. Nolet. De staatssecretaris was niet aanwezig, maar had wel een verweerschrift ingediend.

De rechtbank overwoog dat eiser vanaf 2 augustus 2017 een verblijfsvergunning had, maar dat deze was ingetrokken met ingang van 4 juni 2018, de datum waarop de staatssecretaris melding ontving van de beëindiging van de relatie met referente. Eiser had geen bewijs geleverd voor zijn gestelde problemen met referente en haar familie, noch voor zijn psychische klachten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten tot intrekking van de verblijfsvergunning.

Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank benadrukte dat het bezwaar van eiser terecht als kennelijk ongegrond was afgedaan. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/682
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 januari 2019 (het bestreden besluit),
waarbij zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als
familie- of gezinslid bij [naam 2]’ is ingetrokken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. V.S. Nolet, als waarnemer van gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Eiser heeft vanaf 2 augustus 2017 een verblijfsvergunning gehad voor verblijf bij referente [naam 2]. Het is niet in geschil dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden van die verblijfsvergunning. Verweerder heeft de verblijfsvergunning daarom terecht ingetrokken en wel met ingang van 4 juni 2018. Dit is de datum waarop verweerder de melding van referente heeft ontvangen dat de relatie met eiser verbroken is.
3. Verweerder heeft in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om van intrekking af te zien. Verweerder stelt daarover terecht dat eiser zijn gestelde problemen met referente en haar familie, noch zijn psychische klachten met bewijs heeft onderbouwd.
Verweerder heeft om die reden ook geen reden hoeven zien om eiser te horen op het bezwaar.
Het bezwaar is terecht afgedaan als kennelijk ongegrond.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier, op 13 juni 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.