ECLI:NL:RBDHA:2019:6495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
nl19.11129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Kosovaarse burgers afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure van drie Kosovaarse burgers, waaronder een moeder en haar kinderen, die een beroep hebben ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 10 mei 2019, wees de asielaanvraag van de eiseres af als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 6 juni 2019 de zaak behandeld, maar de eisers zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De eiseres heeft verklaard dat zij in 2013 is verkracht en dat de man die hiervoor verantwoordelijk is, haar zoon van haar af wil pakken. Daarnaast vreest zij voor problemen van haar echtgenoot. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiseres over de verkrachting en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig zijn, en dat Kosovo voor eiseres een veilig land van herkomst is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat Kosovo voor eiseres geen veilig land van herkomst is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier J. Loonstra-Hoekstra, en is openbaar gemaakt op 17 juni 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11129

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] (eiseres), [naam 2] en [naam 3],

tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. A.I. Engelsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.N. Maas).

ProcesverloopEisers hebben tegen het besluit van 10 mei 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met kenmerk NL19.11130, plaatsgevonden op 6 juni 2019. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn burgers van Kosovo, geboren op respectievelijk [geboortedatum 1], [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3] en behoren tot de Goranci bevolkingsgroep. Eiseres is de moeder. Eisers zijn samen met hun echtgenoot/vader Nederland ingereisd. Voorzover het asielrelaas van eiseres afhankelijk is van dat van haar echtgenoot, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van heden waarbij diens beroep ongegrond is verklaard en zijn verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.
2. Eiseres heeft verder verklaard dat zij in 2013 is verkracht en dat de man die hiervoor verantwoordelijk is, haar zoon van haar af wil pakken omdat hij denkt dat het kind van hem is. Ook vreest zij voor problemen van de zijde van haar echtgenoot.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Verweerder acht de verklaring over de verkrachting en de daaruit ontstane problemen echter niet geloofwaardig.
Volgens verweerder is Kosovo ook voor eiseres een veilig land van herkomst. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres vervolgens afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten en aan haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4. Wat eiseres hiertegen in beroep heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
5. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig zijn. Van belang hierbij is dat eiseres over deze gebeurtenis vaag en summier heeft verklaard en dat zij zich verder baseert op vermoedens en speculaties. Van eiseres kan worden verlangd dat zij concreter verklaart nu de gestelde gebeurtenis en de gevolgen daarvan volgens eiseres de aanleiding zijn geweest om Kosovo te verlaten. Eventueel had een aanvullend gehoor door een vrouwelijke contactambtenaar kunnen plaatsvinden. Daar is ook in een later stadium van de procedure door de gemachtigde van eiseres niet om verzocht terwijl daar mogelijk wel aanleiding voor was. Verder is niet gebleken dat de wijze van verklaren van eiseres anderszins nadelig is beïnvloed. De gestelde vrees van eiseres voor bloedwraak van de zijde van haar echtgenoot kan derhalve buiten bespreking blijven.
6. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat Kosovo voor eiseres geen veilig land van herkomst is. Ook heeft verweerder blijkens het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom Kosovo voor leden van de Goranci bevolkingsgroep, zoals eiseres en haar gezin, eveneens een veilig land van herkomst is. Uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat discriminatie in Kosovo heeft geleid tot een voor hen onhoudbare situatie.
7. Omdat de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder overeenkomstig artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, een vertrektermijn onthouden. Uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw volgt dat verweerder dan een inreisverbod
moetuitvaardigen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra- Hoekstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.