ECLI:NL:RBDHA:2019:6486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
AWB 19/3875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf voor erkenning Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een visum kort verblijf. De verzoeker, een minderjarige van Libanese nationaliteit, had een visum aangevraagd om in Nederland erkend te worden door zijn Nederlandse vader, zodat hij de Nederlandse nationaliteit kon verkrijgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat het doel en de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland aannemelijk waren. Volgens artikel 1:204 van het Burgerlijk Wetboek is de fysieke aanwezigheid van de verzoeker in Nederland niet noodzakelijk voor de erkenning, mits hij schriftelijke toestemming kan overleggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij deze toestemming had of dat zijn aanwezigheid in Nederland vereist was voor de erkenningsprocedure.

De voorzieningenrechter wees erop dat de aanvraag van de verzoeker was afgewezen omdat er redelijke twijfel bestond over de echtheid van de door hem overgelegde bewijsstukken en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De verzoeker had weliswaar DNA-onderzoek overgelegd waaruit de biologische verwantschap met zijn vader bleek, maar de voorzieningenrechter vond dat dit niet voldoende was om het verzoek om een visum te honoreren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij het grondgebied van de lidstaten zou verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om duidelijk aan te tonen dat zij voldoen aan de vereisten voor een visum, vooral in gevallen waar erkenning en nationaliteit op het spel staan. De voorzieningenrechter adviseerde de verzoeker om bij eventuele twijfels over zijn handtekening deze te laten verifiëren bij de Nederlandse ambassade in Libanon. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3875

mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2019

in het openbaar uitgesproken door mr. W.C. Oosterbroek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , van Libanese nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. E. van Kempen, advocaat te Amsterdam),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij de heer [naam] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 3 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 13 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
2. De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker heeft op 28 november 2018 verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel dat verzoeker Nederland in kan reizen en toestemming kan verlenen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam voor erkenning door zijn vader, referent.
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat het doel en de verblijfsomstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aannemelijk zijn gemaakt. Voorts heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij het grondgebied van de lidstaten zal verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum.
4. Verzoeker voert, kort samengevat, aan dat in het bezwaarschrift en in de gronden van beroep duidelijk is aangegeven wat het daadwerkelijke doel van de visumaanvraag is, namelijk het doorlopen van de erkenningsprocedure zodat hij op grond van artikel 4, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) Nederlander kan worden door erkenning en door het overleggen van bewijs dat de biologische verwantschap aantoont. Verzoeker heeft reeds de uitslag van het DNA-onderzoek overgelegd, waarmee de biologische verwantschap tussen verzoeker en referent is aangetoond. Het doorlopen van de erkenningsprocedure bij de gemeente is echter zeer problematisch, of beter, onmogelijk zonder het gevraagde visum. Daartoe heeft verzoeker gewezen op een van het stadsloket Nieuw West Burgerlijke Stand afkomstige mail van 17 mei 2019 waarin het volgende is opgenomen:
“Wanneer alles m.b.t. DNA en erkenning en de notariele vertaalde en gelegaliseerde volmacht op tijd is geregeld, werk de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit terug tot datum erkenning. De jongen moet daarom toestemming tot erkenning geven, maar moet ook persoonlijk de naamskeuze doen. Hij kan er niet voor kiezen om geen naamskeuze te doen. Er moet o.g.v. art. 1:18a lid 3 BW een notariele volmacht worden opgemaakt waarin hij met naam genoemd iemand volmacht om namens hem de erkenning en de naamskeuze te doen. Dit mag geen algemene volmacht zijn, maar moet echt zijn gericht op de toestemming tot erkenning en de naamskeuze. Naam voor erkenning en naam na naamskeuze. Alle gegevens van de partijen moeten in de volmacht worden vermeld.”Verzoeker heeft erop gewezen dat het voor hem niet mogelijk is de benodigde notariële akte in Dubai (verblijfplaats referent) dan wel in Libanon (verblijfplaats verzoeker) te laten opstellen in verband met zijn minderjarigheid. Op grond van de geldende wetgeving is dat voor een minderjarige namelijk niet mogelijk. Daarmee blijft als enige mogelijkheid over dat verzoeker in persoon ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn toestemming verleent voor erkenning door erkenner en zijn naamskeuze aangeeft. Aangezien verzoeker op 16 juli 2019 18 jaar wordt een en andere voor die datum dient plaats te vinden is de spoedeisendheid hiermee aangetoond.
4.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker is geboren uit een polygaam huwelijk. Ondanks dat het polygame karakter aan het huwelijk inmiddels is ontvallen en de afstamming zou kunnen worden gevolgd, wordt daarmee echter niet automatisch het Nederlanderschap verkregen. Erkenning is hiervoor alsnog nodig ondanks dat de afstamming en het vaderschap vast staan (Hoge Raad, 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942).
4.1.1
Uit artikel 1:204, eerste lid, onder d, van het Burgerlijk Wetboek, volgt dat een kind van twaalf jaar of ouder voorafgaand aan de erkenning een schriftelijke toestemming moet overleggen. Hieruit volgt niet, zoals verzoeker stelt, dat
aanwezigheidvan de verzoeker bij de gemeente in Nederland noodzakelijk is, dan wel dat bij zijn afwezigheid een notariële akte dient te worden overgelegd. De voorzieningenrechter heeft navraag gedaan bij de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken waarbij is gebleken dat voor de erkenningsprocedure geen notariële akte nodig is, maar alleen een schriftelijke toestemming van verzoeker. Een notariële akte is alleen noodzakelijk bij de naamskeuze. Uit het dossier en uit hetgeen is verklaard ter zitting, volgt niet dat verzoeker zijn naam wil wijzigen, hij heeft immers reeds de achternaam van zijn vader. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het doel en de verblijfsomstandigheden van het visum kort verblijf niet zijn aangetoond, nu verzoekers aanwezigheid in Nederland niet vereist is voor de erkenningsprocedure, en dat hiervoor eveneens geen notariële akte hoeft te worden overgelegd, maar dat hiervoor slechts een (uitgebreid toegelichte) schriftelijke toestemming van verzoeker voldoende is.
4.1.2
In deze schriftelijke toestemming dient verzoeker al zijn gegevens en die van zijn erkenner duidelijk te vermelden alsmede dat hij geen wijziging van zijn naam wenst. Voorts dient verzoeker een handtekening te plaatsen op deze schriftelijke toestemming en bij deze schriftelijke toestemming een identificerend document te voegen met daarop zijn handtekening, zodat kan worden geverifieerd dat verzoeker degene is die de erkenningsprocedure in gang zet. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker verklaard dat dit wellicht problemen kan opleveren. De voorzieningenrechter adviseert verzoeker daarom bij eventuele twijfel van de gemeente of de handtekening wel van verzoeker is, deze handtekening in dat geval te laten verifiëren bij de Nederlandse ambassade te Beiroet, Libanon.
5. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan de bespreking van de overige door verzoeker aangevoerde gronden gericht tegen de inhoudelijke afwijzingsgronden. Dit zal bij de beoordeling van het beroep aan de orde komen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.