ECLI:NL:RBDHA:2019:6480
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en minderjarigheid van een Gambiaanse vreemdeling in Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse vreemdeling die in Italië geregistreerd staat. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 6 juni 2019, waar de vreemdeling werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van de vreemdeling gehoord. De vreemdeling stelde dat hij minderjarig was, maar kon dit niet onderbouwen met originele documenten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had aangenomen dat de vreemdeling meerderjarig was, gezien de registratie in Italië en de conclusies van de leeftijdsschouw.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de vreemdeling niet had aangetoond dat er ernstige tekortkomingen waren in de asielprocedure in Italië, waardoor de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon afwijken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.