ECLI:NL:RBDHA:2019:6479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 8765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum voor kort verblijf en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een visum voor kort verblijf aan eiser, een Gambiaanse nationaliteit houder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Buitenlandse Zaken, die het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard omdat het bezwaar niet door eiser zelf was ingediend. Eiser had zijn echtgenote gemachtigd om namens hem bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat alleen de aanvrager van het visum in beroep kan gaan. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van het visum was afgewezen op basis van artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (Visumcode). De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde, mevrouw [naam 2], niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zij niet zelf de aanvrager was. Eiser had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8765

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser
(gemachtigde: S.J. [naam 2]),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde: M. Öztürk).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om aan hem een visum voor kort verblijf te verlenen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten. Mevrouw [naam 2] bezit de Britse nationaliteit en stelt zijn echtgenote te zijn. Zij heeft ten behoeve van hem een visum voor kort verblijf aangevraagd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat zij met haar echtgenoot hier te lande vakantie wenst te vieren bij een kennis. Zij is gemachtigd om in deze zaak namens eiser op te treden.
2. Bij besluit van 22 juli 2018, verzonden op 2 augustus 2018 (het primaire besluit), heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (Visumcode).
3. Mevrouw [naam 2] heeft namens eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet door eiser zelf is gemaakt en geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om dit verzuim te herstellen.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De wettelijke bepalingen waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen zijn opgenomen in de bijlage.
6. Op grond van artikel 32, derde lid, van de Visumcode kunnen alleen aanvragers aan wie een visum is geweigerd in beroep gaan en is het nationale recht daarop van toepassing. Onder in beroep gaan moet naar Nederlands recht tevens worden verstaan: bezwaar maken. Aan verordeningen, die rechtstreeks werkend zijn, kan naar hun aard door lidstaten niet worden toe- of afgedaan. Om die reden kon mevrouw [naam 2], die namens eiser bezwaar heeft gemaakt, niet als belanghebbende bij het primaire besluit worden aangemerkt.
7. Dit laat onverlet dat eiser zich in bezwaar door een gemachtigde mocht laten vertegenwoordigen op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Awb. Uit het bezwaarschrift was echter niet af te leiden dat mevrouw [naam 2] gemachtigd was om namens eiser bezwaar te maken. Dit is een grond voor niet-ontvankelijkheid gelet op de artikelen 6:6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2:1, tweede lid, van de Awb. Verweerder heeft dan ook terecht bij brief van 20 september 2018 aan eiser meegedeeld dat hij in verzuim is en eiser verzocht om alsnog binnen drie weken duidelijk te maken of mevrouw [naam 2] gemachtigd was om namens hem bezwaar te maken.
8. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de herstelverzuimmogelijkheid. Eiser voert echter aan dat hij de herstelverzuimbrief nooit heeft ontvangen. Op grond van vaste jurisprudentie bij artikel 6:8 van de Awb ligt het op de weg van het bestuursorgaan om in gevallen waarin tijdige ontvangst wordt betwist aannemelijk te maken dat verzending op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. In dat kader stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder de herstelverzuimbrief heeft geadresseerd aan het adres van mevrouw [naam 2] zoals zij dit zelf heeft vermeld op het bezwaarschrift. Daarnaast blijkt uit de schermafbeelding die bij het verweerschrift is gevoegd dat verweerder de herstelverzuimbrief op 21 september 2018 heeft verzonden via het zogeheten verzendhuis en dat deze verzending het volgnummer 1 heeft gekregen. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:358) moet op grond daarvan worden aangenomen dat de herstelverzuimbrief op de juiste wijze is verzonden. In het beroepschrift zijn verder geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van de herstelverzuimbrief alsnog zou kunnen worden betwijfeld.
9. Gelet hierop heeft verweerder terecht het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Visumcode

Artikel 32, eerste lid

Onverminderd artikel 25, lid 1, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
i. i) een vals, nagemaakt of vervalst reisdocument heeft overgelegd;
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
iv) in de lopende periode van zes maanden reeds drie maanden op het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven op grond van een eenvormig visum of een visum met territoriaal beperkte geldigheid;
v) ter fine van weigering van toegang in het SIS gesignaleerd staat;
vi) wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 19, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten;
vii) in voorkomend geval, niet heeft aangetoond te beschikken over een toereikende en geldige medische reisverzekering,
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.

Artikel 32, derde lid

Aanvragers aan wie een visum is geweigerd, kunnen in beroep gaan. Het beroep wordt ingesteld tegen de lidstaat die de definitieve beslissing over de aanvraag heeft genomen. De nationale wetgeving van die lidstaat is op het beroep van toepassing. De lidstaten verstrekken de aanvragers informatie over de procedure in geval van een beroep, zoals gespecificeerd in bijlage VI.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:1, eerste lid

Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Artikel 2:1, tweede lid

Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

Artikel 6:6, eerste lid, aanhef en onder a

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.

Artikel 6:8, eerste lid

De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 8:57, eerste lid

De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.