ECLI:NL:RBDHA:2019:6476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
C/09/527497 / HA ZA 17-216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen en ontbinding van een vennootschap onder firma

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen twee partijen, de man en de vrouw, die in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd zijn geweest. De vrouw heeft op 3 juni 2014 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna de echtscheiding op 18 september 2014 is uitgesproken. De partijen zijn ook vennoten in een vennootschap onder firma (vof) en willen deze niet samen voortzetten. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de man en de vrouw ieder een woning en een bedrijfspand toegewezen hebben gekregen, onder bepaalde voorwaarden met betrekking tot financiering en de aflossing van hypothecaire leningen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vof wegens gewichtige redenen wordt ontbonden en dat de man de onderneming als eenmanszaak mag voortzetten, met de verplichting om de vrouw de helft van de waarde per datum ontbinding te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/527497 / HA ZA 17-216
Vonnis van 26 juni 2019
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
gedaagde,
advocaat mr. A.G. de Jong te Den Haag.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 februari 2017, met producties 1 t/m 13;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 3;
  • de brief van 22 november 2017 van de man, met producties 14 t/m 18;
  • de brief van 23 november 2017 van de vrouw, met productie 4;
  • de brief van 24 november 2017 van de man, met producties 19 t/m 22;
  • het proces-verbaal van de op 7 december 2017 gehouden comparitie van partijen, met de daarin genoemde stukken;
  • de akte na proces-verbaal van 6 augustus 2018 van de man, met producties 14 t/m 19;
  • de antwoordakte van 25 september 2018 van de vrouw, met producties 5 t/m 8;
  • de akte van repliek van 26 oktober 2018 van de man, met productie 20;
  • de antwoordakte van 4 december 2018 van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1985 te [plaats 2] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Op 3 juni 2014 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Den Haag. Bij beschikking van 18 september 2014 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 9 oktober 2014 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Vanaf deze datum is het huwelijk tussen partijen ontbonden.
2.3.
Partijen zijn vennoten in de vennootschap onder firma [de VOF] (hierna: de vof). Zij willen de vof niet samen voortzetten.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert
in conventiena wijziging van eis – verkort weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen vast te stellen conform zijn voorstel, laatstelijk weergegeven in de akte van repliek van 26 oktober 2018.
3.2.
De vrouw voert verweer in conventie.
3.3.
De vrouw vordert
in reconventiena wijziging van eis – verkort weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen vast te stellen conform haar voorstel, laatstelijk weergegeven in de antwoordakte van 25 september 2018. Eerder heeft zij, bij conclusie van eis in reconventie, tevens gevorderd primair de man te veroordelen de vennootschapsovereenkomst op te zeggen en over te gaan tot vereffening van de vof, subsidiair de vof te ontbinden en, als partijen niet tot overeenstemming geraken, te beslissen dat de vrouw als eenmanszaak de vof mag voortzetten. Inmiddels zijn partijen tijdens de procedure overeengekomen dat de man de vof zal voortzetten. Voor zover de vrouw heeft gevorderd dat zij de vof als eenmanszaak mag voortzetten zal deze vordering als ingetrokken worden beschouwd.
3.4.
De man voert verweer in reconventie.

4.De beoordeling

4.1.
De eisen in conventie en in reconventie worden vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandeld.
4.2.
Partijen waren in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Wettelijk uitgangspunt is dat de huwelijksgemeenschap, welke van rechtswege wordt ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding, bij helfte tussen partijen wordt gedeeld.
4.3.
Als peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgemeenschap wordt de datum van de indiening van het verzoek tot echtscheiding – 3 juni 2014 – gehanteerd. De peildatum voor de waardering zal worden bepaald op de datum van de feitelijke verdeling, althans de datum waarop de rechtbank de verdeling vaststelt, tenzij uit het hierna vermelde anders volgt.
4.4.
De te verdelen huwelijksgemeenschap van partijen bestaat thans nog uit de volgende bestanddelen:
de woning aan de [adres 1], met de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij Rabobank met [nummer 1] en de levensverzekering bij Rabobank met [nummer 2];
de woning aan de [adres 2], met de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij RNHB Hypotheekbank met [nummer 3];
het bedrijfspand aan de [adres 3];
de bankrekening ten name van de vrouw met [bankrekening 1];
de bankrekening ten name van partijen met [bankrekening 2];
de aandelen van partijen in de vof.
4.5.
Partijen hebben in de loop van deze procedure overeenstemming bereikt over de verdeling van de bestanddelen onder nummer 1 tot en met 5. Dit houdt het volgende in.
[adres 1]
4.6.
Aan de vrouw wordt toebedeeld (het aandeel van de man in) de woning aan de [adres 1] tegen een waarde van € 282.500, onder de verplichting om als eigen schuld voor haar rekening te nemen de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij Rabobank met [nummer 1]. Een en ander geldt onder de voorwaarde dat de vrouw in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat zij de man kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Voorts geldt een en ander onder de verplichting de helft van de overwaarde (zijnde € 282.500 verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening en vermeerderd met de waarde van de levensverzekering die bij de overdracht van de woning tot uitkering zal komen) aan de man te voldoen.
4.7.
Wanneer aan de genoemde voorwaarde voor wat betreft de door de vrouw voor overname benodigde financiering te verkrijgen niet wordt voldaan, moet de woning worden verkocht aan een derde. Daarbij zal [X] partijen bindend adviseren over de vraag- en laatprijs. De hypothecaire geldlening die op de woning rust moet in dat geval worden afgelost met de verkoopopbrengst van die woning. De eventuele over- dan wel onderwaarde per de verkoopdatum (zijnde de verkoopopbrengst, verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening en vermeerderd met de waarde van de levensverzekering die bij de overdracht van de woning tot uitkering zal komen) dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. Dit houdt in, indien sprake is van onderwaarde, dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende schuld dienen te dragen.
4.8.
Aan de vrouw zal een termijn van 3 maanden worden gegeven om de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat zij de man kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.9.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat partijen ieder de helft van de kosten van de overdracht en/of de verkoopkosten moeten dragen. Dit geldt ook voor de taxatiekosten, voor zover dat nog niet is gebeurd (zie de afspraak van partijen ter comparitie).
[adres 2]
4.10.
Aan de man wordt toebedeeld (het aandeel van de vrouw in) de woning aan de [adres 2] tegen een waarde van € 120.000, onder de verplichting om als eigen schuld voor zijn rekening te nemen de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij RNHB Hypotheekbank met [nummer 3]. Een en ander geldt onder de voorwaarde dat de man in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Voorts geldt een en ander onder de verplichting de helft van de overwaarde (zijnde € 120.000 verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening) aan de vrouw te voldoen.
4.11.
Wanneer aan de genoemde voorwaarde voor wat betreft de door de man te verkrijgen, voor overname benodigde, financiering niet wordt voldaan, moet de woning worden verkocht aan een derde. Daarbij zal [X] partijen bindend adviseren over de vraag- en laatprijs. De hypothecaire geldlening die op de woning rust moet in dat geval worden afgelost met de verkoopopbrengst van die woning. De eventuele over- dan wel onderwaarde per de verkoopdatum (zijnde de verkoopopbrengst verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening) dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. Dit houdt in, indien sprake is van onderwaarde, dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende schuld dienen te dragen.
4.12.
Aan de man zal een termijn van 3 maanden worden gegeven om de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.13.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat partijen ieder de helft van de kosten van de overdracht en/of de verkoopkosten moeten dragen. Dit geldt ook voor de taxatiekosten, voor zover dat nog niet is gebeurd (zie de afspraak van partijen ter comparitie).
[adres 3]
4.14.
Aan de man wordt toebedeeld (het aandeel van de vrouw in) het bedrijfspand aan de [adres 3] tegen een waarde van € 160.000, onder de voorwaarde dat de man in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen.
4.15.
Wanneer aan de genoemde voorwaarde voor wat betreft de door de man te verkrijgen, voor overname benodigde, financiering niet wordt voldaan, moet het bedrijfspand worden verkocht aan een derde. Daarbij zal [X] partijen bindend adviseren over de vraag- en laatprijs. De verkoopopbrengst dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
4.16.
Aan de man zal een termijn van 3 maanden worden gegeven om de benodigde financiering te verkrijgen.
4.17.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat partijen ieder de helft van de kosten van de overdracht en/of de verkoopkosten moeten dragen. Dit geldt ook voor de taxatiekosten, voor zover dat nog niet is gebeurd (zie de afspraak van partijen ter comparitie).
De bankrekening ten name van de vrouw
4.18.
De bankrekening ten name van de vrouw met [bankrekening 1] wordt toebedeeld aan de vrouw zonder verrekening van het saldo met de man.
De bankrekening ten name van partijen
4.19.
De bankrekening ten name van partijen met [bankrekening 2] wordt toebedeeld aan de man zonder verrekening van het saldo met de vrouw.
4.20.
De rechtbank zal conform het voorgaande beslissen.
Resterend geschil
4.21.
Het resterende geschil tussen partijen betreft hun gezamenlijke onderneming. Het poeliersbedrijf (een winkel en een groothandel) bestaat in ieder geval sinds 1990 en is door partijen in 2000 ingebracht in de daartoe opgerichte VOF. Vaststaat dat partijen, vanwege het feit dat zij gewezen echtelieden zijn, de vof niet samen willen voortzetten. De door de vrouw gevorderde ontbinding wegens gewichtige redenen is toewijsbaar. Bij het inzake de opzegging van de vof gevorderde heeft de vrouw geen belang meer.
4.22.
Partijen hebben na de comparitie laten weten dat zij de enige vennoten van de vof zijn. Gesteld noch gebleken is dat er een oprichtingsakte is. Partijen zijn het erover eens dat hun inbreng in de VOF gelijk is en dat zij ieder voor 50% rechthebbende zijn tot het afgescheiden vermogen van de vof. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres 3]. Zij verhuurden dit pand aan de vof, zodat deze niet in de waardering van de vof moet worden betrokken. Ook partijen gaan hiervan uit, zij hebben over de verdeling van het bedrijfspand afspraken gemaakt, vergelijk het voorgaande. De rechtbank maakt uit de verklaringen van de vrouw op dat partijen hun (gezamenlijke) lasten, onder meer voor het onroerend goed, betaalden uit de opbrengsten van de vof. Onbekend is of dat nog steeds het geval is. Tot slot staat vast dat partijen schulden hebben aan familie en vrienden ter hoogte van € 78.275. Deze schulden zijn aangegaan ten behoeve van hun onderneming en als zodanig opgenomen in de jaarstukken van vof. Partijen wensen deze schulden te betrekken in de verdeling van de vof.
4.23.
Partijen zijn het erover eens dat de onderneming moet worden voortgezet door de man en dat hij de vrouw daartoe moet uitkopen. Vervolgens hebben partijen zich in hun nadere stukken vooral gericht op de waarde(bepaling) van de onderneming. De vrouw, althans de door haar ingeschakelde deskundige, komt op grond van de door hem gehanteerde DCF-methode tot de conclusie dat de waarde van de vof per eind 2016
€ 164.643 bedraagt. De man, althans de door hem ingeschakelde deskundige, bestrijdt dat de DCF-methode in dit geval moet worden toegepast. Hij stelt dat de man in dat geval bij een rentepercentage van 6% een bedrag van € 9.878 aan rente per jaar aan de vrouw moet betalen en dat bij een gemiddelde winst van € 29.763 over 2015/2016 dan slechts een brutobedrag van € 19.885 overblijft, waarvan de man dan tevens de aflossing dient te betalen. Volgens de man dient de vof te worden gewaardeerd op de waarde van de kapitaalrekeningen van de vennoten per 31 december 2016 na winstbijschrijving en minus een redelijke arbeidsbeloning voor de vennoten. De waarde van de vof bedraagt € 30.743, zodat het door de man aan de vrouw te betalen aandeel € 15.371,50 bedraagt.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen dienen tot vereffening en verdeling van de vof over te gaan. In het kader van de vereffening moeten de zaken van de vof worden afgewikkeld en eventuele schuldeisers worden voldaan. Op de voet van artikel 32 lid 1 van het Wetboek van Koophandel moeten de vennoten de vennootschap in haar naam vereffenen. Partijen dienen een slotbalans per datum ontbinding op te laten stellen, de hiermee gemoeide kosten komen voor rekening van hen beiden. De waarde van de vof moet worden bepaald op het moment van de ontbinding. Partijen strijden over de toe te passen waarderingsmethodiek. Gegeven de omstandigheid dat uit de overgelegde jaarrekeningen moet worden afgeleid dat het een vof betreft waarin niet of nauwelijks overwinst wordt gemaakt (d.w.z. de winst nadat de arbeidsbeloningen van de vennoten zijn voldaan) en waarin, naast de vennoten, weinig tot geen personeel werkzaam is, is voor toepassing van de DCF-methode geen reden. Met de man moet ervan worden uitgegaan dat waardering op die basis in dit geval tot een irreële uitkomst leidt, zeker nu tot het vennootschapsvermogen geen activa met een aanzienlijke waarde behoren, het bedrijfspand apart wordt verdeeld en tot het ondernemingsvermogen schulden aan vrienden en familie van ruim € 78.000 behoren. Derhalve moet de intrinsieke waarde van de vof (d.w.z. alle bezittingen inclusief stille reserves minus een – gezien het aantal gewerkte uren en gelet op de eerder uit dien hoofde uitgekeerde bedragen – redelijke arbeidsbeloning van de vennoten tot de datum van de slotbalans en minus alle schulden) worden bepaald. De helft daarvan dient de man aan de vrouw uit te keren. Nu de intrinsieke waarde van de vof aan de hand van de door de accountant van partijen op te stellen slotbalans kan worden bepaald, kan de accountant aldus zelf deze waarde voor hen vaststellen. De rechtbank wijst er tot slot op dat zolang de verdeling niet heeft plaatsgevonden, de voortzetting van het poeliersbedrijf in plaatsvindt voor rekening en risico van de gezamenlijke vennoten.
4.25.
In de familierechtelijke aard van het geschil ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie:
stelt de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen vast als volgt:
5.1.
deelt toe aan de vrouw (het aandeel van de man in) de woning aan de [adres 1] tegen een waarde van € 282.500, onder de verplichting om als eigen schuld voor haar rekening te nemen de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij Rabobank met [nummer 1], en onder de voorwaarde dat de vrouw in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat zij de man kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en voorts onder de verplichting de helft van de overwaarde (zijnde € 282.500 verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening en vermeerderd met de waarde van de levensverzekering die bij de overdracht van de woning tot uitkering zal komen) aan de man te voldoen;
5.2.
bepaalt, in het geval de vrouw niet in staat is de voor overname benodigde financiering te verkrijgen, dat de woning moet worden verkocht aan een derde, in welk geval:
  • [X] partijen bindend zal adviseren over de vraag- en laatprijs,
  • de hypothecaire geldlening die op de woning rust moet worden afgelost met de verkoopopbrengst van die woning, waarna de eventuele over- dan wel onderwaarde per de verkoopdatum (zijnde de verkoopopbrengst, verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening en vermeerderd met de waarde van de levensverzekering die bij de overdracht van de woning tot uitkering zal komen) bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld, waarbij geldt dat, indien sprake is van onderwaarde, partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende schuld dienen te dragen;
5.3.
bepaalt dat aan de vrouw een termijn van 3 maanden wordt gegeven om de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat zij de man kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
5.4.
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van de overdracht en/of de verkoopkosten moeten dragen, met inbegrip van de taxatiekosten, voor zover dat nog niet is gebeurd;
5.5.
deelt toe aan de man (het aandeel van de vrouw in) de woning aan de [adres 2] tegen een waarde van € 120.000, onder de verplichting om als eigen schuld voor zijn rekening te nemen de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij RNHB Hypotheekbank met [nummer 3], en onder de voorwaarde dat de man in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en voorts onder de verplichting de helft van de overwaarde (zijnde € 120.000 verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening) aan de vrouw te voldoen;
5.6.
bepaalt, in het geval de man niet in staat is de voor overname benodigde financiering te verkrijgen, dat de woning moet worden verkocht aan een derde, in welk geval:
  • [X] partijen bindend zal adviseren over de vraag- en laatprijs,
  • de hypothecaire geldlening die op de woning rust moet worden afgelost met de verkoopopbrengst van die woning, waarna de eventuele over- dan wel onderwaarde per de verkoopdatum (zijnde de verkoopopbrengst, verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening en vermeerderd met de waarde van de levensverzekering die bij de overdracht van de woning tot uitkering zal komen) bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld, waarbij geldt dat, indien sprake is van onderwaarde, partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende schuld dienen te dragen;
5.7.
bepaalt dat aan de man een termijn van 3 maanden wordt gegeven om de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
5.8.
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van de overdracht en/of de verkoopkosten moeten dragen, met inbegrip van de taxatiekosten, voor zover dat nog niet is gebeurd;
5.9.
deelt toe aan de man (het aandeel van de vrouw in) het bedrijfspand aan de [adres 3] tegen een waarde van € 160.000, onder de voorwaarde dat de man in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen;
5.10.
bepaalt, in het geval de man niet in staat is de voor overname benodigde financiering te verkrijgen, dat het bedrijfspand moet worden verkocht aan een derde, in welk geval [X] partijen bindend zal adviseren over de vraag- en laatprijs en de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
5.11.
bepaalt dat aan de man een termijn van 3 maanden wordt gegeven om de benodigde financiering te verkrijgen;
5.12.
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van de overdracht en/of de verkoopkosten moeten dragen, met inbegrip van de taxatiekosten, voor zover dat nog niet is gebeurd;
5.13.
deelt het saldo op de bankrekening ten name van de vrouw met [bankrekening 1] toe aan de vrouw zonder verrekening met de man;
5.14.
deelt het saldo op de bankrekening ten name van partijen met [bankrekening 2] toe aan de man zonder verrekening met de vrouw;
ten aanzien van de vof [de VOF]
5.15.
ontbindt de vof [de VOF] wegens gewichtige redenen;
5.16.
bepaalt dat partijen over moeten gaan tot vereffening van de vof en een slotbalans moeten laten opstellen per datum ontbinding;
5.17.
bepaalt dat de man de onderneming als eenmanszaak mag voortzetten onder de gehoudenheid aan de vrouw de helft van de waarde per datum ontbinding te vergoeden, welke waarde per datum ontbinding op de in het vonnis omschreven wijze moet worden bepaald;
5.18.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.19.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.20.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.
Type: 2008