ECLI:NL:RBDHA:2019:6467
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Roma uit Moldavië wegens gebrek aan vervolging of repressie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de asielaanvragen van drie eisers van Moldavische afkomst, die als Roma worden gediscrimineerd in hun thuisland. De rechtbank heeft de aanvragen afgewezen, omdat de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, de aanvragen als ongegrond heeft beoordeeld. De eisers hebben op 23 april 2019 hun aanvragen ingediend, die zijn afgewezen op basis van de stelling dat er geen sprake is van vervolging of repressie door de Moldavische overheid.
Tijdens de zitting op 29 mei 2019 zijn de eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de maatschappelijke situatie van de Roma-gemeenschap in Moldavië zorgelijk is, dit niet betekent dat alle Roma in Moldavië onder een ernstige beperking van hun bestaansmogelijkheden lijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen medische stukken hebben ingediend ter onderbouwing van hun claims en dat er geen bewijs is dat zij persoonlijk gediscrimineerd zijn vanwege hun Roma-afkomst.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen problemen zijn met de autoriteiten in Moldavië en dat de eisers in staat zijn om hulp van de autoriteiten in te schakelen. Het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afgewezen, omdat er geen sprake is van een beschermd familie- of gezinsleven. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.