ECLI:NL:RBDHA:2019:6466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.10473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser op grond van meerderjarigheid en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de minister van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de redenen voor vertrek van de eiser niet relevant werden geacht in het kader van het Vluchtelingenverdrag en Algerije als veilig land van herkomst werd beschouwd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de minister niet ten onrechte heeft aangenomen dat de eiser meerderjarig is, en dat de beoordeling van de meerderjarigheid niet enkel op uiterlijke kenmerken was gebaseerd, maar ook op het gedrag van de eiser. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat Algerije geen veilig land van herkomst is, verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.10473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en
de minister van Justitie en Veiligheid [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 6 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.10474, plaatsgevonden op 29 mei 2019. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Europa een beter leven wil opbouwen. Eiser heeft – zonder dit nader toe te lichten – verklaard dat hij in Algerije problemen heeft ondervonden.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers redenen voor vertrek niet kunnen worden aangemerkt als relevant element, omdat deze niet in verband kunnen worden gebracht met enige grond van het Vluchtelingenverdrag of een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] . Daarnaast kan Algerije volgens verweerder als veilig land van herkomst worden beschouwd. Daarom heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van eisers meerderjarigheid. Verweerder is enkel uitgegaan van uiterlijke kenmerken, wat in strijd is met de arresten van het EHRM [3] van 25 september 2012 [4] en 10 juli 2014 [5] . Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is behandeld als AMV-er [6] . Daarnaast stelt eiser dat Algerije voor hem geen veilig land van herkomst is, omdat hij problemen heeft gehad met de politie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder conform zijn beleid als bedoeld in paragraaf C1/2.2. van de Vc [7] niet uitsluitend op basis van een visuele inspectie van het uiterlijk heeft beoordeeld of eiser meerder- of minderjarig is, maar, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de AVIM [8] en het rapport aanmeldgehoor AMV van verweerder, daarbij ook het gedrag van eiser heeft betrokken. In het op ambtseed respectievelijk op ambtsbelofte opgestelde proces-verbaal van de AVIM van 3 april 2019 hebben twee verbalisanten, los van elkaar, unaniem geoordeeld dat eiser evident meerderjarig is. De verbalisanten hebben dit gebaseerd op lichamelijke kenmerken (een zichtbare adamsappel, stoppels en andere opvallende kenmerken) en het gedrag van eiser (houding van eiser is onbeschoft en agressief). Ditzelfde wordt door een medewerker gehoor door middel van een schouw geconstateerd tijdens het aanmeldgehoor AMV op 5 april 2019. De verwijzing van eiser naar de arresten van het EHRM slaagt niet, omdat verweerder niet enkel op lichamelijke kenmerken is afgegaan, maar ook op het gedrag en de verklaringen van eiser. Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat eiser heeft verklaard in het bezit te zijn van een identiteitsdocument, maar dat hij deze niet heeft meegenomen uit Algerije. Uit het dossier blijkt niet dat eiser actie heeft ondernomen om aan dit document te komen, zodat verweerder niet ten onrechte uitgaat van eisers meerderjarigheid.
6. De Afdeling [9] heeft in zijn uitspraak van 8 maart 2017 [10] geoordeeld dat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb [11] , dat er in Algerije wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. In die uitspraak heeft de Afdeling verder overwogen dat verweerder zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat in Algerije algemeen gezien geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt, waardoor zijn aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst aan de wettelijk voorgeschreven vereisten voldoet. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht naar die uitspraak verwezen en zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat Algerije kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. De enkele stelling van eiser dat hij problemen heeft met de politie en dat hij de politie haat, maakt het vorenstaande niet anders.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Daaronder wordt mede begrepen: diens rechtsvoorgangers.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Ahmade tegen Griekenland, 50520/09.
5.Mugenzi tegen Frankrijk, 52701/09.
6.Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Vreemdelingenbesluit 2000.