Op 28 juni 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van of medeplichtigheid bij poging tot moord op een advocaat, alsook het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak was aanhangig gemaakt door de officier van justitie, die vrijspraak had gevorderd. De verdachte was op 26 september 2017 betrokken bij een incident waarbij de advocaat, [slachtoffer 1], werd aangevallen met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van poging tot moord of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rol van de verdachte als taxichauffeur was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de dader van de steekpartij. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op het misdrijf of op de hulpverlening daarbij. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.