In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2019 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap BASIC FIT NEDERLAND B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van abonnementsgelden over de periode van augustus 2017 tot en met april 2018, met een totaalbedrag van € 245,52, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst die op 27 februari 2017 was aangegaan, waarbij de gedaagde partij in gebreke was gebleven met de betaling van de verschuldigde bedragen.
In het tussenvonnis van 6 mei 2019 was verstek verleend tegen de gedaagde partij, en de eisende partij was verzocht om aanvullende gegevens te overleggen. De kantonrechter overwoog dat de eisende partij haar verplichtingen had opgeschort vanwege de wanbetaling van de gedaagde partij. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eisende partij niet voldoende had onderbouwd op welke basis zij een beroep deed op opschorting, en dat er geen bewijs was dat de gedaagde partij na betaling alsnog gebruik had kunnen maken van de sportfaciliteiten.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering afgewezen, omdat de gevorderde abonnementsgelden betrekking hadden op een periode na de datum waarop de eisende partij haar verplichtingen ten onrechte had opgeschort. De kantonrechter merkte op dat de eisende partij een 'repeat player' was, wat betekent dat zij in het verleden veel vergelijkbare zaken had aangespannen, maar niet voldoende had voldaan aan de stelplicht in deze zaak. De beslissing houdt in dat de eisende partij in de kosten van de procedure werd veroordeeld, die tot op heden op nihil waren vastgesteld.