ECLI:NL:RBDHA:2019:6392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagpartner en huurrelatie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres betwistte de aanmerkingen van de heer [B] als haar toeslagpartner per 1 februari 2018. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij op zakelijke gronden een gedeelte van de woning van [B] huurde. Eiseres had een kostgangersovereenkomst gesloten, maar had de huur over het jaar 2018 niet betaald. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst [B] terecht als partner van eiseres had aangemerkt, omdat zij samen op hetzelfde adres stonden ingeschreven en er geen bewijs was van een zakelijke huurrelatie. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat er sprake was van een motiveringsgebrek. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst voldoende had gemotiveerd waarom de beslissing niet was herzien en dat de handtekening van [B] ontbrak op belangrijke documenten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1186

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van27 juni 2019 in de zaak tussen

[EISERES], te [PLAATS], eiseres(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder van 28 januari 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van verweerder van 27 november 2018.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[A].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder [B] ([B]) terecht met ingang van 1 februari 2018 heeft aangemerkt als de toeslagpartner van eiseres.
2. Eiseres stelt dat sprake is van huur van een gedeelte van de woning van [B] op zakelijke gronden, zodat [B] niet als partner voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor het jaar 2018 moet worden aangemerkt. Ter ondersteuning van haar standpunt wijst eiseres op de met [B] gesloten kostgangersovereenkomst van 14 januari 2018 en de omstandigheid dat aan haar een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) is toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Omdat eiseres eerst met ingang van 23 oktober 2018 een bijstandsuitkering is gaan ontvangen, was het voor haar tot 24 oktober 2018 niet mogelijk om de huur te voldoen. Zij heeft daarom een overeenkomst van uitstel van betaling gesloten met [B]. Daarnaast stelt eiseres dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.
3. Niet in geschil is dat eiseres en [B] met ingang van 23 januari 2018 op hetzelfde adres in de Basisregistratie Persoonsgegevens staan ingeschreven en dat het minderjarige kind van eiseres eveneens op dit woonadres staat ingeschreven. Dit betekent dat verweerder [B] mocht aanmerken als partner van eiseres in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, tenzij eiseres door middel van een schriftelijke huurovereenkomst doet blijken dat zij op zakelijke gronden een gedeelte van de woning van [B] huurt. Hierin is zij niet geslaagd, aangezien zij de huur over het jaar 2018 niet heeft betaald. De met [B], kort na het ondertekenen van de kostgangersovereenkomst, gesloten overeenkomst van uitstel van betaling van 1 februari 2018 kan niet als een zakelijke betalingsregeling worden gezien nu daar geen uitvoering aan is gegeven. Hoewel eiseres met ingang van
23 oktober 2018 een bijstandsuitkering is gaan ontvangen, is zij per die datum noch tot aan de zittingsdatum overgegaan tot betaling van de huurachterstand. Dat eiseres met ingang van januari 2019 de maandelijks verschuldigde huurprijs is gaan betalen, heeft geen gevolgen voor de toeslagen van eiseres over het jaar 2018, maar voor de toets of [B] voor het jaar 2019 als toeslagpartner van eiseres is aan te merken. Dat aan eiseres een uitkering op grond van de Pw is toegekend naar de norm voor een alleenstaande, leidt evenmin tot een ander oordeel. De gemeente Den Haag is immers een ander bestuursorgaan en belast met de uitvoering van andere wetten dan verweerder. Gelet op het voorgaande heeft verweerder [B] terecht als partner voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van eiseres aangemerkt per 1 februari 2018.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is van een motiveringsgebrek geen sprake. In de brief van 26 februari 2018 is aangegeven dat de handtekening van [B] ontbreekt en zonder zijn handtekening de toeslag wordt stopgezet. In het bestreden besluit is door verweerder verwezen naar het besluit met kenmerk [KENMERK] (het primaire besluit) en is toegelicht waarom dat besluit niet is herzien. In het primaire besluit staat dat [B] wegens het ontbreken van betaalbewijzen blijft meetellen bij de berekening van toeslagen als eiseres overweegt dit weer aan te vragen. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd wat de grondslag van de besluiten is. In het verweerschrift heeft verweerder verder aangegeven dat thans, naar verweerder ter zitting heeft gesteld uit coulance zonder handtekening van [B], een herberekening van de voorschotten zorgtoeslag en het kindgebonden budget kan worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen van [B].
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
6. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)