ECLI:NL:RBDHA:2019:6387
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser van Algerijnse nationaliteit tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 17 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk was, aangezien de eiser eerder op 23 februari 2018 in Duitsland een asielverzoek had ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek zonder zitting gesloten, met toestemming van partijen.
De eiser verzet zich tegen de overdracht aan Duitsland, omdat hij vreest voor zijn veiligheid en stelt dat hij daar geen bescherming kan krijgen. De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat ervan uitgegaan mag worden dat Duitsland de asielaanvraag op een zorgvuldige manier zal behandelen. De eiser heeft niet voldoende concrete feiten en omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan bescherming in Duitsland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.