ECLI:NL:RBDHA:2019:6377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
09/754136-10 ontneming
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk voordeel uit misdrijven begaan tussen 2005 en 2011

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2019 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in de periode van 1 januari 2005 tot 8 februari 2011 misdrijven heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 2.701.623,22 bedraagt, gebaseerd op een ontnemingsrapport dat is opgesteld naar aanleiding van een strafrechtelijk financieel onderzoek. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van dit bedrag en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat.

De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juni 2019, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op de methode van de eenvoudige kasopstelling, waarbij werd gesteld dat de verdediging niet kon aantonen dat de contante uitgaven van de veroordeelde een legale herkomst hadden. De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde legale inkomsten had uit verschillende bronnen, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel grotendeels bevestigd, maar enkele correcties aangebracht op basis van de beschikbare gegevens. Uiteindelijk heeft de rechtbank de ontnemingsvordering toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van het te betalen bedrag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/754136-10 (ontnemingsvonnis)
Datum uitspraak: 26 juni 2019
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
(Promis)
Beslissing op de vordering van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De vordering is aan de orde geweest op de terechtzittingen van 16 februari 2015, 7 december 2015 en 12 februari 2016, die alle het karakter van een regiezitting hadden. Tussentijds heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen de officieren van justitie en de raadslieden van de veroordeelde.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende conclusies:
  • de conclusie van antwoord van de (voormalige) raadsman (mr. P.J. Silvis) van 12 augustus 2015;
  • de conclusie van repliek van de officieren van justitie (mrs. A. Rijsdorp en C.A.M. van den Brand) van 24 september 2015;
  • de conclusie van dupliek van de (huidige) raadsman (mr. R. Heemskerk) van 18 januari 2016.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juni 2019.
De veroordeelde is, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Heemskerk, ter terechtzitting van 12 juni 2019 verschenen en op de vordering gehoord.

2.De vordering

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het geldbedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt geschat en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dit geldbedrag van € 2.707.567,62.
Ter terechtzitting van 12 juni 2019 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 2.706.567,62 en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd een bedrag van € 2.701.567,62 aan de Staat te betalen.
De officier van justitie heeft haar vordering gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ (hierna: ontnemingsrapport) dat is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld. De conclusie van dit rapport is dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 2.707.567,62 bedraagt.
Bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de officier van justitie uitgegaan van de methode van de eenvoudige kasopstelling, zoals gehanteerd in het ontnemingsrapport. Ter onderbouwing van de vordering heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdediging er, op € 1.000,- aan contante huurinkomsten na, niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de door de veroordeelde gedane contante uitgaven een legale herkomst hadden.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 12 juni 2019 op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, omdat de uitgaven van de veroordeelde een legale herkomst hadden. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de veroordeelde:
  • vergoedingen heeft ontvangen in verband met het onderbrengen van Poolse werknemers in zijn woning;
  • een - deels contant - krediet van vier miljoen euro van [naam] heeft ontvangen;
  • door het gerechtshof is vrijgesproken van het witwassen van een aantal geldbedragen;
  • legale inkomsten heeft ontvangen uit de huur van een boerderij in Grashoek, de verkoop van een huis in Lottum, overwaarde op een huis in Zoeterwoude, de verkoop van een varkensstal, werkzaamheden van zijn ex-partner in België, een financiële schenking en de verkoop van een appartement in Polen.

3.Grondslag van de vordering

De veroordeelde is bij arrest van 5 november 2015 door het gerechtshof Den Haag onder meer veroordeeld ter zake van de strafbare feiten:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is derhalve een veroordeling voor strafbare feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en soortgelijke strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan, alsmede uit andere feiten waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde daaruit voordeel heeft verkregen.

4.De beoordeling van de vordering

De rechtbank stelt op basis van het ontnemingsrapport vast dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit misdrijven die hij heeft begaan in de periode van 1 januari 2005 tot 8 februari 2011.
Wat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft zal de rechtbank grotendeels aansluiten bij de berekening in het ontnemingsrapport, maar hier op een aantal punten van afwijken. De rechtbank zal hierna diverse onderdelen bespreken en vervolgens tot een conclusie komen.
Huurinkomsten
Tussen de procespartijen staat niet ter discussie dat de veroordeelde legale contante inkomsten heeft ontvangen uit de verhuur van zijn woning aan Poolse werknemers. Twee Poolse werknemers hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij kleine bedragen betaalden aan de veroordeelde voor huur of gas, water en licht. Vier Poolse werknemers hebben verklaard dat zij geen huur betaalden. De officier van justitie is er in het voordeel van de veroordeelde van uit gegaan dat enkele Poolse werknemers hem kleine contante bedragen betaalden. Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie zal de rechtbank de hoogte van deze inkomsten vaststellen op € 1.000,- en dit bedrag in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Krediet van vier miljoen
De raadsman heeft betoogd dat de veroordeelde een overeenkomst heeft gesloten met [naam] , uit hoofde waarvan de veroordeelde deels contant een bedrag van € 4.000.000,- van [naam] heeft ontvangen. De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van [naam] bij de rechter-commissaris, waarin [naam] ontkent dat hij een dergelijk bedrag (deels contant) aan de veroordeelde heeft betaald, onbetrouwbaar is.
De officier van justitie heeft betoogd dat uit genoemde overeenkomst blijkt dat geen sprake is van een doorlopend krediet, maar van een voorwaardelijk bouwkrediet met een verplichting tot terugbetaling. De officier van justitie heeft aangevoerd dat [naam] heeft verklaard dat hij het bedrag op € 40.000,- na heeft teruggekregen en dat hij nooit contante bedragen heeft betaald aan (het bedrijf van) de veroordeelde of diens vrouw. De € 40.000,- dient volgens de officier van justitie niet van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgetrokken, omdat de veroordeelde enkel giraal en niet contant over dit bedrag heeft beschikt.
De rechtbank stelt voorop dat tussen de procespartijen niet ter discussie staat dat sprake is van een overeenkomst tussen de veroordeelde en [naam] , op grond waarvan een krediet van € 4.000.000,- aan de veroordeelde beschikbaar zou worden gesteld. Ook staat niet ter discussie dat [naam] in dit verband meermalen per bank geld naar de veroordeelde heeft overgemaakt. [naam] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris echter ontkend dat hij op enig moment is overgegaan tot contante uitbetaling van delen van het krediet aan de veroordeelde, diens bedrijf of [ex-vrouw] ).
De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van [naam] te twijfelen. Het dossier bevat geen bewijs voor contante betalingen van [naam] aan de veroordeelde. Ook de raadsman heeft zijn stelling niet met documenten onderbouwd, terwijl de rechtbank niet aannemelijk acht dat [naam] dergelijke hoge bedragen contant aan de veroordeelde zou hebben overgemaakt zonder enige vorm van schriftelijke vastlegging. Dat [naam] bij de rechter-commissaris in eerste instantie heeft verklaard dat hij de veroordeelde in 2008/2009 nog niet kende ziet de rechtbank, net als [naam] , als een vergissing, die geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Dat er betalingen zijn verricht vanaf de privérekening van de echtgenote van [naam] en de bemiddeling van de overeenkomst is verlopen via een trustmaatschappij in Singapore doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam] . Waar de raadsman een beeld heeft geschetst van een financier die er alles aan heeft gedaan betalingen aan het zicht van de overheid te onttrekken, wijst de rechtbank erop dat de naam van [naam] terugkomt in de omschrijvingen van de bankbetalingen en de trustmaatschappij een bedrijf van [naam] zelf betreft. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie op voor het beeld dat de raadsman heeft geschetst. Bovendien vormen deze omstandigheden geen bewijs voor het bestaan van contante geldstromen. Dat [ex-vrouw] heeft verklaard dat de veroordeelde gelden heeft verkregen via leningen kan ook niet bijdragen aan het bewijs voor de stelling van de raadsman, omdat haar verklaring op dit punt niet concreet is. Zij heeft immers niet verklaard over de hoogte van de leningen en of een van deze leningen voortkwam uit de overeenkomst met [naam] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [naam] dat hij nooit contante bedragen heeft betaald aan de veroordeelde betrouwbaar. De rechtbank ziet in het betoog van de raadsman daarom geen aanleiding om enig bedrag in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Partiële vrijspraken
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het gerechtshof Den Haag in het arrest van 5 november 2015 heeft geoordeeld dat van een aantal contante stortingen niet is gebleken dat die afkomstig waren van enig misdrijf.
Indien de raadsman heeft willen betogen dat deze (partiële) vrijspraken gevolgen zouden moeten hebben voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van een berekening op grond van een eenvoudige kasopstelling losstaat van concreet gepleegde strafbare feiten. Uit de eenvoudige kasopstelling in onderhavige zaak is gebleken dat de veroordeelde meer contant heeft uitgegeven dan hij beschikbaar had. Gelet op het dossier kan het niet anders dan dat deze uitgaven mogelijk zijn geweest door contante inkomsten uit enig misdrijf, zodat een (partiële) vrijspraak in de strafzaak geen invloed heeft op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Overige inkomsten
De raadsman heeft betoogd dat de veroordeelde legale inkomsten heeft ontvangen uit de huur van een boerderij in Grashoek, de verkoop van een huis in Lottum, overwaarde op een huis in Zoeterwoude, de verkoop van een varkensstal, werkzaamheden van zijn ex-partner in België, een financiële schenking en de verkoop van een appartement in Polen.
De rechtbank stelt voorop dat waar op het openbaar ministerie de plicht rust om aan de hand van voldoende aanwijzingen aannemelijk te maken dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, van de verdediging mag worden verlangd dat zij aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens onderbouwt dat van wederrechtelijk verkregen voordeel geen sprake is. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging hierin niet is geslaagd. De rechtbank overweegt dat de verdediging geen enkel document ter onderbouwing van de door haar genoemde inkomsten heeft overgelegd. Zo al van het bestaan van deze inkomsten blijkt uit het dossier, heeft de veroordeelde deze inkomsten ontvangen per bankoverschrijving en vormen zij derhalve geen verklaring voor de contante geldstroom in de onderzochte periode.
Mini One met kenteken [kenteken]
Verbalisanten hebben in het ontnemingsrapport beschreven dat uit onderzoek is gebleken dat [ex-vrouw] gebruik heeft gemaakt van een voertuig, merk Mini One met het Poolse kenteken [kenteken] . Omdat tijdens het onderzoek niet is gebleken dat de betaling van dit voertuig via één van de onderzochte bankrekeningen is gedaan, hebben de verbalisanten het vermoeden geuit dat deze uitgave contant is gedaan.
De rechtbank overweegt echter dat uit het dossier blijkt dat [ex-vrouw] de koopovereenkomst voor genoemd voertuig op 26 augustus 2010 heeft gesloten, terwijl uit haar verhoor in maart 2011 volgt dat zij en de veroordeelde al sinds 2008 van tafel en bed gescheiden waren.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat dit voertuig is aangeschaft met (contante) middelen van de veroordeelde. Zij zal daarom een bedrag van € 4.764,40 op de contante uitgaven in mindering brengen.
Volvo met [kenteken]
Uit onderzoek is gebleken dat de veroordeelde op 28 oktober 2009 een Volvo met kenteken [kenteken] heeft gekocht. Verbalisanten hebben voor de aanschaf van dit voertuig echter een bedrag van € 3.750,- in aanmerking genomen, terwijl uit de bijgevoegde factuur blijkt dat in werkelijkheid een bedrag van € 3.570,- is betaald. De rechtbank zal daarom een bedrag van
€ 180,- in mindering brengen op de contante uitgaven.
5. Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
Op grond van het voorgaande luidt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Beginsaldo contant geld € 500,-
Legale contante ontvangsten, inclusief bankopnamen € 484.532,19
Inkomsten Poolse werknemers € 1.000,-
Eindsaldo contant geld € 95,- +
---------------------------------------------------------------------------------------------
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 485.937,19 [2]
Werkelijke contante uitgaven, inclusief bankstortingen € 3.192.504,81 [3]
Mini One met kenteken [kenteken] € 4.764,40
Correctie Volvo met kenteken [kenteken] € 180,- -
---------------------------------------------------------------------------------------------
€ 3.187.560,41
Verschil: € 485.937,19 - € 3.187.560,41 =
€ 2.701.623,22.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op
€ 2.701.623,22.

6.Betalingsverplichting

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in onderhavige zaak is overschreden. De ontnemingsvordering is immers ter zitting van 10 december 2012 aangekondigd, terwijl vonnis wordt gewezen op 26 juni 2019. De redelijke termijn is derhalve overschreden met circa 3,5 jaar. De rechtbank zal daarom een vermindering toepassen van € 5.000,-

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 2.701.623,22.
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 2.696.623,22aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. J. Schaaf, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ met nummer 2010 111624, van de regiopolitie Haaglanden, blz. 1 t/m 8, met Bijlage: bevindingen met betrekking tot de kasopstelling (hierna: de bijlage bij het ontnemingsrapport), blz. 1 t/m 4.
2.De bijlage bij het ontnemingsrapport, blz. 2.
3.De bijlage bij het ontnemingsrapport, blz. 2.