ECLI:NL:RBDHA:2019:6373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
09/857064-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing verzoek getuigenverhoor door rechter-commissaris

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 juni 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door de verdachte was ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De verdachte had op 6 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een TCI-informant te horen. De rechtbank oordeelde dat na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, de zittingsrechter de enige instantie is die inhoudelijk kan beslissen op onderzoekswensen. De rechter-commissaris had op 23 mei 2019 de afwijzing gedaan, maar op het moment van indienen van het bezwaarschrift op 6 juni 2019 was het onderzoek ter terechtzitting al begonnen. Hierdoor was de verdachte niet-ontvankelijk in zijn bezwaar, omdat de zittingsrechter de regie over de zaak had en de rechter-commissaris niet meer bevoegd was om op het verzoek te beslissen. De rechtbank benadrukte dat een andere opvatting zou afbreuk doen aan de positie van de zittingsrechter en zou leiden tot complicaties in de procedure. De rechtbank besloot dat de raadsman het verzoek tot het horen van de TCI-informant opnieuw bij de zittingsrechter moest indienen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer : 09/857064-19
Raadkamernummer : 19/1995
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer, op het bezwaarschrift ex artikel 182, zesde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte],

[geboorteplaats]) op [geboortedatum],
[adres]

De procedure in raadkamer

Het bezwaarschrift, opgemaakt en ondertekend op 5 juni 2019, is op 6 juni 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 12 juni 2019 in raadkamer behandeld.
De verzoeker is goed opgeroepen, maar niet in raadkamer verschenen.
Aanwezig was zijn raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. S.T. van Berge Henegouwen.
Tevens is de officier van justitie mr. K. van Diemen gehoord.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft beslist tot afwijzing van het verzoek tot het horen als getuige van een TCI-informant en dat de rechter-commissaris in die beslissing te ver vooruitgelopen is op de mogelijke inhoud van de af te leggen verklaring van de TCI-informant. Gelet hierop wordt verzocht het bezwaar tegen die beslissing gegrond te verklaren en te bepalen dat de TCI-informant alsnog wordt gehoord.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijke standpunt van 6 mei 2019 – zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris terecht tot de beslissing is gekomen tot het afwijzen van het verzoek tot het horen van een TCI-informant.

Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
De rechtbank Den Haag is bevoegd van het bezwaarschrift kennis te nemen.
Het procesverloop
Op 26 april 2019 heeft de verdediging op de voet van artikel 182 Sv aan de rechter-commissaris verzocht om (onder meer) het horen als getuige van een TCI-informant.
Op 10 mei 2019 is door de rechter-commissaris een regiebijeenkomst belegd, waarop de onderzoekswensen zijn besproken.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 23 mei 2019 op de onderzoekswensen beslist. Die beschikking houdt (voor zover hier relevant) in dat de rechter-commissaris het verzoek tot het horen als getuige van een TCI-informant afwijst.
De dagvaarding voor de terechtzitting van 4 juni 2019 is op 23 mei 2019 aan verdachte uitgereikt.
Op 4 juni 2019 heeft een zitting plaatsgevonden bij de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
Op 6 juni 2019 is door de verdediging het onderhavige bezwaarschrift, gedagtekend 5 juni 2019, tegen de beschikking van de rechter-commissaris ingediend.
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat na de kennisgeving van de officier van justitie dat tot dagvaarding zal worden overgegaan de rechter-commissaris bevoegd is tot voortzetting van zijn op grond van art. 181 – 183 Sv reeds lopende onderzoek zolang het onderzoek ter terechtzitting nog niet is aangevangen. Deze bevoegdheid tot voortzetting van het onderzoek na (mededeling van het voornemen tot) dagvaarding is beperkt tot het onderzoek dat de rechter-commissaris noodzakelijk acht. Na die kennisgeving is voor vorderingen of verzoeken als bedoeld in art. 181, 182 en 183 Sv om onderzoekshandelingen te verrichten geen plaats. Vanaf de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is de zaak in handen van de zittingsrechter. De zittingsrechter heeft vanaf dat moment de regie over de behandeling van de zaak. Het is de zittingsrechter die na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting op de voet van artikel 316 Sv moet beslissen of enig (nader) onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is (Hoge Raad 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:505).
Toen de rechter-commissaris op 23 mei 2019 de beschikking nam, was er nog geen sprake van een (mededeling van het voornemen tot) dagvaarding en was het onderzoek ter terechtzitting nog niet aangevangen. De rechter-commissaris was derhalve nog bevoegd de beschikking te nemen. Op het moment dat het bezwaarschrift werd ingediend op 6 juni 2019 was het onderzoek ter terechtzitting echter al aangevangen en had de zittingsrechter sindsdien de regie over de behandeling van de zaak. De zittingsrechter was vanaf dat moment de enige instantie die op de voet van artikel 316 Sv inhoudelijk kon beslissen op verzoeken tot (nader) onderzoek. De omstandigheid dat de bezwaartermijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris op een verzoek ex artikel 182 Sv nog liep, maakt dit niet anders. Dat betekent dat tegen de door de rechter-commissaris gegeven afwijzing van de onderzoekswensen geen bezwaarschrift op grond van artikel 182 lid 6 Sv kon worden ingediend. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de sturende positie van de zittingsrechter en nodeloze complicaties kunnen veroorzaken. Verdachte kan dan ook niet worden ontvangen in zijn bezwaar, zodat hij daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is het thans aan de raadsman om zijn verzoek tot het horen van een TCI-informant, althans enig verzoek tot (nader) onderzoek, opnieuw bij de zittingsrechter naar voren te brengen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. D.E. Alink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
is ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.