ECLI:NL:RBDHA:2019:6372
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse Hazara op basis van ongeloofwaardig relaas over bedreigingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Hazara uit Kabul, had op 18 september 2018 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelde dat hij in Afghanistan in de problemen was gekomen door een relatie met een Pashtun-vrouw. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde relatie en de daaruit voortvloeiende bedreigingen niet geloofwaardig werden geacht.
Tijdens de zitting op 9 mei 2019, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd duidelijk dat de verklaringen van de eiser inconsistent en tegenstrijdig waren. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De staatssecretaris had terecht opgemerkt dat de eiser summier had verklaard over de relatie en de bedreigingen, en dat zijn verklaringen niet in lijn waren met de algemeen bekende informatie over de leefomstandigheden in Afghanistan.
De rechtbank concludeerde dat de relatie van de eiser met de Pashtun-vrouw niet geloofwaardig was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat hij daadwerkelijk bedreigd was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.