ECLI:NL:RBDHA:2019:6340
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van kosten voor elektrisch bedienbare hulpmiddelen in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij zij kosten voor een elektrisch bedienbaar bed en een fauteuil wilde aftrekken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat deze hulpmiddelen hoofdzakelijk door personen met een ziekte of handicap werden gebruikt, zoals vereist volgens artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001. De rechtbank overwoog dat de wetgeving sinds 2014 was gewijzigd en dat het criterium nu was dat hulpmiddelen hoofdzakelijk door zieke of invalide personen moesten worden gebruikt. Eiseres had weliswaar haar gezondheidstoestand uiteengezet, maar dit was onvoldoende om aan te tonen dat de bed en fauteuil niet ook door gezonde personen werden gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de kosten van de aanschaf van de hulpmiddelen af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.