ECLI:NL:RBDHA:2019:6340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten voor elektrisch bedienbare hulpmiddelen in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij zij kosten voor een elektrisch bedienbaar bed en een fauteuil wilde aftrekken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat deze hulpmiddelen hoofdzakelijk door personen met een ziekte of handicap werden gebruikt, zoals vereist volgens artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001. De rechtbank overwoog dat de wetgeving sinds 2014 was gewijzigd en dat het criterium nu was dat hulpmiddelen hoofdzakelijk door zieke of invalide personen moesten worden gebruikt. Eiseres had weliswaar haar gezondheidstoestand uiteengezet, maar dit was onvoldoende om aan te tonen dat de bed en fauteuil niet ook door gezonde personen werden gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de kosten van de aanschaf van de hulpmiddelen af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/661

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

4 juli 2019 in de zaak tussen

[EISERES], te [PLAATS], eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 januari 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[A] en [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt. Het bezwaar van eiseres tegen de aan haar met dagtekening 16 maart 2018 opgelegde aanslag IB/PVV, is vóór de dagtekening van de aanslag bij verweerder binnengekomen. Hiermee heeft eiseres prematuur bezwaar gemaakt. De rechtbank gaat er vanuit dat in het algemeen de dagtekening van de aanslag op een later tijdstip wordt gezet dan het moment waarop de aanslag wordt verzonden. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat de onderhavige aanslag reeds vóór de dagtekening daarvan bekend was gemaakt aan eiseres. Uit het voorgaande volgt derhalve dat verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.
2. Eiseres claimt een aftrek van € 3.294, welke ziet op kosten voor een elektrisch bedienbaar bed van € 1.299 en een elektrisch bedienbare fauteuil van € 1.995. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001, zijn uitgaven gedaan voor hulpmiddelen aftrekbaar voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. De bewijslast ter zake rust op eiseres.
3. De wetgeving waar eiseres zich op beroept is met ingang van het jaar 2014 gewijzigd. Het criterium is niet langer dat sprake moet zijn van een hulpmiddel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie, maar of het hulpmiddel hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Dit laatste heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen verweerders verklaring dat het bed en de fauteuil ook gebruikt worden door personen waarbij geen sprake is van een chronische ziekte of handicap. Eiseres heeft gewezen op haar gezondheidstoestand en heeft een uitleg gegeven van haar redenen om het bed en fauteuil te kopen; dit is onvoldoende om aan te nemen dat het bed en de fauteuil hoofdzakelijk worden gebruikt door personen met een ziekte of een handicap. Gezien de voorwaarde welke artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 voor aftrek stelt, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de door eiseres aangehaalde passages uit de Kluwer Belastinggids. Daar komt bij dat de Kluwer Belastinggids geen overheidspublicatie is waaraan een belastingplichtige gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen. Verweerder heeft de kosten van de aanschaf van het bed en de fauteuil dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
4. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen de berekening van de belastingrente. Niet gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of tot een te hoog bedrag is berekend.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.