ECLI:NL:RBDHA:2019:6310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
C/09/549934 / HA ZA 18-318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij tekortkoming in aannemingsovereenkomst met betrekking tot herstelkosten

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 19 juni 2019 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser en BBO B.V. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. Eiser heeft BBO B.V. aangesproken op tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden, wat heeft geleid tot schade aan de woning van eiser. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin werd vastgesteld dat BBO haar verplichtingen niet is nagekomen. In het eindvonnis heeft de rechtbank de omvang van de schade vastgesteld op basis van offertes van twee aannemers, Maatwerk en Orveca, en de begroting van BBO. De rechtbank heeft geoordeeld dat de herstelkosten door eiser voldoende zijn onderbouwd en heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen. BBO's verweer, waaronder een beroep op verrekening, werd verworpen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. Eiser is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 13.081,10, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/549934 / HA ZA 18-318
Vonnis van 19 juni 2019
in de zaak van
[eiser], te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.V. Janssens te Amsterdam,
tegen
BBO B.V., te Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Zevenberg te Rijswijk.
Partijen zullen hierna [eiser] en BBO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 14 november 2018 (hierna: ‘het tussenvonnis’);
  • de akte van [eiser] van 16 januari 2019, met vier producties;
  • de antwoordakte van BBO van 13 maart 2019, met twee producties.
1.2.
[eiser] heeft een verzoek ingediend om bij nadere akte op de antwoordakte te mogen reageren, omdat daarin volgens [eiser] een onjuiste weergave van de feiten is opgenomen en stellingen zijn ingenomen die buiten de grenzen van de in het tussenvonnis bepaalde opdracht vallen. De rechtbank heeft dit verzoek bij rolbeslissing van 27 maart 2019 afgewezen. De verweren die BBO in de antwoordakte ten aanzien van de omvang schade heeft gevoerd vallen binnen het aan partijen opgedragen debat over de begroting van de schade. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor een nadere reactie aan de kant van [eiser] . Over het beroep op verrekening wordt in dit vonnis nader geoordeeld.
1.3.
Vervolgens is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat BBO ten aanzien van de in rechtsoverweging (hierna: r.o.) 4.15 genoemde gebreken haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst niet is nagekomen. Ook is geoordeeld dat [eiser] vanwege deze tekortkoming aanspraak heeft op vervangende schadevergoeding en dat partijen zich bij akte moeten uitlaten over de omvang van de schade, te weten de herstelkosten van de onder r.o. 4.15 opgesomde gebreken.
2.2.
[eiser] heeft door twee aannemers (A1 Maatwerk (‘Maatwerk’) en Orveca Sud S.R.L. (‘Orveca)) de herstelkosten laten begroten. Maatwerk en Orveca begroten de herstelkosten, inclusief btw, op respectievelijk € 20.064,17 en € 19.457,93. [eiser] verzoekt de rechtbank de herstelkosten op het gemiddelde van deze twee offertes te begroten, te weten € 19.761,05 (inclusief btw).
2.3.
BBO heeft de herstelkosten laten begroten door [A] , verbonden als calculator aan Extreem Aannemersbedrijf in Poeldijk (hierna: ‘ [A] ’). [A] heeft de kosten begroot op basis van het verslag van 27 april 2017 en de schriftelijke stukken. [A] begroot de kosten van het herstel op € 9.554,39 (inclusief btw).
2.4.
BBO heeft, samengevat, de volgende verweren gevoerd ten aanzien van de omvang van de schade:
de schade moet worden begroot op het door [A] begrote bedrag;
de omvang van de door Maatwerk en Orveca begrote herstelwerkzaamheden doet vermoeden dat de situatie waarin de woning zich bevindt sinds 22 juli 2016 door gebruik van de woning is gewijzigd; BBO kan niet beoordelen in hoeverre de situatie afwijkt, omdat [eiser] alleen op onredelijke voorwaarden wilde meewerken aan een bezichtiging ter plaatse door de aannemer van BBO;
bij het begroten van de schade moet in aanmerking worden genomen dat het gaat om een woning uit 1923 en dat [eiser] geen volledige renovatie heeft laten uitvoeren, maar een beperkte verbouwing; ook moet acht worden geslagen op de verhouding tussen de gevorderde herstelkosten en de aanneemsom;
voor schilder- en stucwerk moet (uitgaande van onderhoud eens in de tien jaar) een nieuw- voor oud (billijkheids)correctie worden toegepast van 2,5 jaar, oftewel 25%;
met de schade moet de nog resterende 10% van de aanneemsom (minus de korting van € 700,-) en de meerwerkfactuur worden verrekend.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] de stelplicht en bewijslast van de omvang van de schade draagt. Het ligt derhalve op het pad van [eiser] om de omvang van de door hem gestelde herstelkosten tegenover de betwisting van BBO voldoende te onderbouwen. Bij de beoordeling of de herstelkosten voldoende zijn onderbouwd, heeft de rechtbank acht geslagen op de offertes van Maatwerk en Orveca en de daarin gegeven toelichting op de door hen begrote kosten van de gebreken. Daartegenover is, per gebrek, de door [A] gegeven kostenbegroting en de daarbij gegeven toelichting geplaatst. Ook is in aanmerking genomen wat in het verslag van de bezichtiging van 20 april 2017 en de overige stukken over de desbetreffende gebreken is opgenomen. De rechtbank komt, dit één en ander wegende, tot het volgende oordeel.
2.5.1.
Over de omvang van de herstelkosten van de gebreken onder 4, 20, 43, 41 en 42 (waarbij voor laatstgenoemd gebrek de lagere offerte van Orveca wordt gevolgd), 47 en 51 bestaat tussen partijen niet, althans nauwelijks geschil. Indien er al afwijkingen zijn in de geschatte herstelkosten, zijn die gering. De herstelkosten van deze posten zullen worden begroot op de hierna volgende bedragen.
2.5.2.
Met betrekking tot gebrek 46 zijn de deskundigen van partijen (Maatwerk en [A] ) het erover eens dat geen sprake is van een gebrek, zodat herstel niet nodig is.
2.5.3.
Ten aanzien van de gebreken onder 1, 9, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 23, 25, 27, 29a en 29b, 33, 34, 35, 36, en 37 geldt dat de door Maatwerk en Orveca de kosten van herstel daarvan op een ongeveer gelijk bedrag hebben geschat. Het gaat om een schatting van twee aannemers, van wie de deskundigheid en onafhankelijkheid niet ter discussie staat. [eiser] heeft de herstelkosten met de (vrijwel gelijke) begroting van deze deskundigen voldoende onderbouwd. [A] heeft de herstelkosten van de posten op een (in sommige gevallen: behoorlijk) lager bedrag begroot. Onder deze omstandigheden mag van BBO (of de door haar ingeschakelde deskundige) een nadere toelichting worden verwacht waarom het door Maatwerk en Orveca geschatte bedrag te hoog is. Het enkele algemene verweer dat [A] niet ter plaatse is geweest en dat de huidige situatie mogelijk verschilt van de situatie op 22 juli 2016 is niet voldoende. Van BBO mag worden verwacht dat zij meer concreet stelt voor welke gebreken dit verweer volgens haar opgaat (en waarom), en dat zij meer concreet het verschil tussen de door Maatwerk en Orveca geschatte kosten en de door [A] geschatte kosten verklaart. BBO heeft die nadere toelichting echter niet gegeven, zodat haar betwisting van de door [eiser] geschatte herstelkosten voor deze gebreken als onvoldoende gemotiveerd wordt gepasseerd. De rechtbank zal de herstelkosten van deze gebreken begroten op de hierna volgende bedragen.
2.5.4.
Ten aanzien van de gebreken onder 21 en 26 (sausen wanden en plafond woonkamer) en 32 (herstel verlaagd plafond gastenkamer) geldt dat [eiser] met de offertes van de aannemers wel voldoende heeft onderbouwd  en BBO vervolgens onvoldoende heeft betwist  dat de herstelkosten hoger zijn dan de door [A] geschatte bedragen, maar anderzijds stelt de rechtbank tevens vast dat de offerte van Orveca op deze punten noemenswaardig lager uitvalt in vergelijking tot de offerte van Maatwerk. Onder deze omstandigheden mag van [eiser] worden verlangd dat hij nader toelicht waarom niettemin
van het gemiddelde van de bedragen van Maatwerk en Orveca moet worden uitgegaan. Omdat die toelichting ontbreekt, zullen de kosten worden begroot conform het (lagere) bedrag van de offerte van Orveca.
2.5.5.
Ten aanzien van het onder 22 genoemde gebrek (tv-aansluiting) is het gemiddelde van het door Maatwerk en Orveca geschatte bedrag (wat [eiser] vordert) lager dan het door [A] geschatte bedrag, namelijk € 400,- (Maatwerk) en € 370,- (Orveca) tegenover een bedrag van € 650,- ( [A] ). Aangezien de rechtbank niet meer kan toewijzen dan wordt gevorderd, wordt een bedrag van € 385,- (exclusief btw) toegewezen (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca).
2.5.6.
Ten aanzien van de gebreken onder 32a, 39, 40 en 56 (drempels) heeft Maatwerk de kosten geschat op € 160,- (exclusief btw). [A] heeft de kosten op een iets hoger bedrag geschat (€ 200,-), terwijl Orveca uitgaat van € 580,-. Gelet op het aanzienlijke verschil tussen de kostenraming van Maatwerk en Orveca, dient [eiser] nader toe te lichten waarom ook de offerte van begroting van Orveca moet worden meegenomen en van het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca moet worden uitgegaan. Omdat [eiser] die toelichting niet heeft gegeven, worden de kosten conform de begroting van [A] begroot op € 200,- (exclusief btw).
2.5.7.
Ten aanzien van het gebrek onder 45 (badkamerdeur) geldt dat in het verslag van 20 april 2017 is opgenomen dat BBO heeft toegezegd de deur opnieuw te zullen schilderen. Tot uitgangspunt dient dan ook dat het gebrek bestaat uit ondeugdelijk schilderwerk en niet ziet op de kwaliteit van de deur zelf. De offertes van Maatwerk en Orveca zullen ten aanzien van de kosten voor het vervangen van de deur dan ook worden gepasseerd (want dit is geen schade als gevolg van het gebrek). De kosten voor het verven van de deur zullen op het door Orveca begrote bedrag van € 280,- worden begroot, omdat Maatwerk van een noemenswaardig hoger bedrag (€ 440,-) uitgaat en [eiser] niet heeft toegelicht waaruit dit verschil kan worden verklaard en waarom het redelijk is dat van het gemiddelde van de beide bedragen wordt uitgegaan.
2.5.8.
Ten aanzien van het gebrek onder 57 (stroomvoorziening op het balkon) geldt dat Maatwerk heeft verklaard dat de kosten moeilijk zijn in te schatten, maar mogelijk tussen de bandbreedte van € 50,- en € 400,- zullen liggen, tenzij er een extra groep bij moet worden getrokken, in welk geval de kosten substantieel meer zullen zijn. [A] heeft de kosten begroot op € 350,-, wat in de eerdergenoemde bandbreedte ligt. Orveca heeft de kosten op een veel hoger bedrag geschat, te weten € 760,-. In het licht van dit verschil ligt het op de weg van [eiser] om dit verschil tussen de beide offertes toe te lichten en nader te motiveren waarom het redelijk is om van het gemiddelde uit te gaan. Deze toelichting ontbreekt echter, zodat de kosten worden geschat op het door [A] genoemde bedrag van € 350,-.
2.5.9.
Ten slotte wordt ten aanzien van de herstelkosten van de vloer op de eerste etage (gebrek 54) het volgende overwogen. Uit de toelichting op het gebrek volgt dat de naden van de vloer op plaatsen niet aansluiten en dat er schade aan de vloer is ontstaan door het indraaien van schroeven. Uit de offerte van Maatwerk volgt dat de vloer op ongebruikelijke wijze is gelegd, zonder geluidsisolerende laag, en dat het om een goedkope vloer gaat. Ook Orveca verwijst naar onder meer het ontbreken van isolatie en adviseert de volledige vloer te vervangen. Voor de begroting van de schade is echter van belang wat [eiser] op grond van de aannemingsovereenkomst geleverd zou krijgen en in hoeverre de vloer die hij heeft gekregen daaraan niet voldoet. Het ligt op de weg van [eiser] om dit te onderbouwen, niet alleen omdat BBO herhaaldelijk heeft gewezen op de beperkte omvang en prijs van de verbouwing, maar ook omdat Maatwerk in zijn offerte met zoveel woorden verklaart dat het moeilijk is de herstelkosten te begroten, omdat Maatwerk niet weet wat er aangeboden is. [eiser] heeft ten aanzien van deze vergelijking tussen de aannemingsovereenkomst en de schade niets gesteld, noch heeft hij anderszins een toelichting gegeven op het door hem gevorderde schadebedrag van meer dan € 4.000,- (exclusief btw), dat kennelijk uitgaat van volledige vervanging van de vloer. [eiser] heeft niet gesteld waarom volledige vervanging in het onderhavige geval redelijk is en in verhouding staat tot het gebrek. De rechtbank zal het door [eiser] gevorderde bedrag dan ook als onvoldoende onderbouwd passeren en voor de begroting van de herstelkosten uitgaan van het door BBO gestelde bedrag van € 450,-.
2.6.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende schadebegroting:
  • gebrek 1: € 70,- exclusief 21% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 4:€ 30,- exclusief 21% btw (conform de offerte van Maatwerk);
  • gebrek 9:€ 625,- exclusief 21% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 12: € 430,- exclusief 9% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 13, 14, 15 en 16: € 400,- (exclusief 21% btw) en € 585,- exclusief 9% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 17: € 125,- exclusief 9% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 20: € 30,- exclusief 9% btw (niet in geschil);
  • gebrek 21 en 26:€ 1.970,- exclusief 9% btw (conform de offerte van Orveca);
  • gebrek 22:€ 385,- exclusief 21% btw (conform de begroting van [A] );
  • gebrek 23:€ 420,- exclusief 9% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 25:€ 140,- exclusief 21% btw (conform de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 27:€ 125,- exclusief 9% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 29a en 29b:€ 715,- exclusief 9% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 32:€ 1.250,- exclusief 9% btw (conform de offerte van Orveca);
  • gebrek 32a, 39, 40 en 56: € 200,- exclusief 9% btw (conform de begroting van [A] );
  • gebrek 33, 34, 35, 36 en 37: € 965,- exclusief 9% btw en € 320 exclusief 21% btw (loodgieterswerk) (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 41 en 42: € 560,- exclusief 9% btw (conform de offerte van Orveca);
  • gebrek 43: € 292,50 exclusief 21% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 45: € 280,- exclusief 9% btw (conform de offerte van Orveca);
  • gebrek 47: 92,50 exclusief 21% btw (het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca);
  • gebrek 51: € 85,- exclusief 21% btw (conform de offerte van Maatwerk);
  • gebrek 54:€ 450,- exclusief 21% btw (conform de begroting van [A] );
  • gebrek 57:€ 350,- exclusief 21% btw (conform de begroting van [A] ).
Bij het bovenstaande komen de kosten voor het verplaatsen en het beschermen van het meubilair, die op grond van het gemiddelde van de offertes van Maatwerk en Orveca (als voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd weersproken) worden toegewezen tot een bedrag van € 675,- exclusief 21% btw.
2.7.
Het bovenstaande resulteert in een bedrag van € 3.915,- vermeerderd met 21% (aldus inclusief btw: € 4.737,15) en € 7.655,- vermeerderd met 9% btw (aldus inclusief btw: € 8.343,95), oftewel een totaalbedrag van € 13.081,10 inclusief btw.
2.8.
Het verweer van BBO dat de herstelkosten op het door [A] begrote bedrag moeten worden vastgesteld omdat de huidige situatie verschilt van de situatie op 22 juli 2016 (verweer b.), wordt verworpen. Van BBO mag worden verwacht dat zij concreter toelicht voor welk gebrek dit opgaat en waarom de begroting van Maatwerk en Orveca dus mogelijk te hoog is. De enkele algemene stelling dat “de omvang van de omschreven werkzaamheden het vermoeden onderschrijft dat de situatie in de woning door gebruik daarvan is gewijzigd”, is niet voldoende. BBO kan zich wat dat betreft niet alleen verweren met de stelling dat zij niet in staat is gesteld om de woning te bezichtigen. Ook aan de hand van de offertes en de stukken kan BBO in staat worden geacht om concreter, per gebrek, toe te lichten waarom de door Maatwerk en Orveca geschatte kosten te hoog zijn en vermoedelijk deels zien op herstel van schade die is opgetreden door eigen gebruik. Omdat deze concretere uitwerking van het verweer ontbreekt, wordt dit als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
2.9.
Ten aanzien van het beroep van BBO op de beperkte omvang en de beperkte prijs van de aannemingsovereenkomst (verweer c.) overweegt de rechtbank als volgt. Bij de begroting van de te vergoeden schade dient tot uitgangspunt dat [eiser] in dezelfde positie moet worden gebracht als de (hypothetische) positie waarin [eiser] was komen te verkeren, indien BBO de aannemingsovereenkomst volledig en deugdelijk was nagekomen. Daarbij moet dus ook worden gekeken naar wat [eiser] op grond van de aannemingsovereenkomst geleverd zou krijgen. Van BBO mag evenwel worden verwacht dat zij in het kader van haar betwisting meer concreet toelicht bij welk gebrek dit van toepassing is en waar [eiser] bij uitvoering van de door Maatwerk en Orveca begrote werkzaamheden meer geleverd zou krijgen dan hij op grond van de aannemingsovereenkomst met BBO had verkregen. BBO heeft die nadere toelichting op het verweer echter niet gegeven, behalve ten aanzien van de kosten voor de vloer. Derhalve wordt ook dit verweer (met uitzondering van de kosten voor de vloer) als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
2.10.
De rechtbank volgt BBO ten slotte evenmin in haar stelling dat voor het stuc- en schilderwerk en andere herstel-/ vervangingswerkzaamheden een oud- voor nieuw korting moet worden toegepast (verweer d.). Inderdaad leidt het nu uitvoeren van herstel door derden ertoe, uitgaande van een onderhoudstermijn van tien jaren, dat niet al in 2026 maar pas in 2029 onderhoud aan het stuc- en schilderwerk hoeft plaats te vinden, maar daar staat tegenover dat [eiser] – anders dan bij deugdelijke nakoming van de aannemingsovereenkomst het geval zou zijn geweest – gedurende drie jaren (tussen 2016 en heden) een woning met ondeugdelijk gestucte en geschilderde onderdelen heeft moeten bewonen. Per saldo wordt [eiser] bij toewijzing van de herstelkosten dus niet in een betere positie gebracht dan de positie waarin hij bij deugdelijke nakoming zou hebben verkeerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om bij de begroting van de schadevergoeding een ‘oud- voor nieuw’-korting toe te passen.
2.11.
Als gezegd heeft BBO in de antwoordakte nog een beroep op verrekening gedaan met de laatste termijn van de aanneemsom (met aftrek van de € 700,- korting: € 2.402,- inclusief btw) en een meerwerknota van € 1.325,- (inclusief btw). De rechtbank zal dit verweer onbesproken passeren. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.12.
Artikel 6:136 BW geeft de rechter een bevoegdheid om een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening toe te wijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. In dit geval heeft BBO pas aan het slot van de procedure, in zijn antwoordakte over de begroting van de schade, een beroep gedaan op verrekening met de slottermijn en de meerwerkfactuur. BBO had dit beroep ook eerder kunnen doen. Op grond van het beginsel van hoor en wederhoor dient [eiser] in de gelegenheid te worden gesteld om zich over dit beroep uit te laten, alvorens daar verder over kan worden beslist. Hoewel tot op heden van de kant van [eiser] nog geen verweren tegen de facturen zijn gevoerd, kan ook niet op voorhand volledig worden uitgesloten dat [eiser] verweer zal voeren, in welk geval het debat zal worden uitgebreid ten opzichte van de kernkwestie die hier aan de orde is, namelijk de vraag welk bedrag BBO aan [eiser] dient te betalen vanwege het gedeeltelijk niet nakomen van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst.
[eiser] heeft er in deze stand van de procedure belang bij dat over die kwestie zo snel mogelijk een definitieve uitspraak wordt gedaan, evenals over de kosten van deze procedure. Door eerst nader debat te laten voeren over het verrekeningsverweer, wordt dit eindoordeel langer uitgesteld. Bovendien weerlegt de omstandigheid dat [eiser] de verschuldigdheid van de facturen tot op heden niet heeft betwist de noodzaak om het verrekeningsberoep in deze procedure af te handelen, omdat het ontbreken van een betwisting doet vermoeden dat partijen ook zonder bezwaren buitengerechtelijk kunnen verrekenen. Het beroep op verrekening zal daarom in deze procedure op grond van artikel 6:136 BW buiten beschouwing blijven.
2.13.
De kosten voor het onderzoek van Maatwerk (€ 385,69 inclusief btw) komen op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt om de schade vast te stellen en ook naar hun omvang redelijk zijn.
2.14.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd dat hij tot verhaal van zijn rechten buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft laten verrichten, die op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding zal op basis van het toegewezen bedrag en de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden begroot op een bedrag van € 905,81.
2.15.
[eiser] heeft in de dagvaarding de wettelijke handelsrente gevorderd ‘vanaf de dag van verzuim’. Naar de rechtbank begrijpt, is hiermee de rente over de hoofdsom (de kosten van herstel) bedoeld. Er is echter geen handelsrente verschuldigd, aangezien geen sprake is van een handelsovereenkomst maar van een overeenkomst tussen een consument en een bedrijf. Voor zover [eiser] (subsidiair) wettelijke rente vordert, geldt dat [eiser] verder niet voldoende heeft gesteld wat hij als de dag van verzuim ziet en vanaf welke concrete datum hij dus rente vordert. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van dagvaarding (12 maart 2018), omdat het verzuim van BBO vanaf die dag in elk geval vaststaat.
2.16.
De rechtbank komt tot de slotsom dat enerzijds is komen vast te staan dat BBO haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst ten aanzien van meerdere onderdelen niet is nagekomen (wat tot een vervangende schadevergoeding van € 13.081,10 leidt), maar anderzijds is ook een groot deel van de vordering van [eiser] (die uitging van een veel hogere schadevergoeding en een omvangrijke boete) afgewezen. Aldus zijn beide partijen in evenredige mate in het gelijk en in het ongelijk gesteld. De rechtbank zal de proceskosten om die reden compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt BBO tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 13.081,10 aan herstelkosten voor de vastgestelde gebreken, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 12 maart 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt BBO daarnaast tot betaling van een bedrag van € 385,69 aan kosten ter vaststelling van schade en een bedrag van € 905,81 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
verklaart de veroordelingen onder 3.1 en 3.2 uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten, in dien zin dat beide partijen de eigen proceskosten dragen;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2431