ECLI:NL:RBDHA:2019:6253
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder Dublinverordening en medische situatie van eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met Armeense nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het bezit was van een Schengenvisum voor Polen en dat Polen op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser voerde aan dat hij nooit in Polen was geweest en geen asielaanvraag daar had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende onderbouwd was. Eiser heeft ook psychische klachten aangevoerd en betoogd dat hij in Polen zou worden teruggestuurd naar Armenië, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat de overdracht aan Polen zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.