ECLI:NL:RBDHA:2019:6242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
C/09/556173 / FA RK 18-4910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met verdeling naar Italiaans recht en alimentatiebepalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2019 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De echtscheiding is uitgesproken op basis van de duurzame ontwrichting van het huwelijk, wat niet is betwist. De rechtbank heeft ook het ouderschapsplan van de ouders goedgekeurd en opgenomen in de beschikking.

De vrouw heeft verzocht om de echtelijke woning aan haar toe te delen, terwijl de man verweer heeft gevoerd en aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding van € 64.000,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Italiaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, aangezien partijen bij hun huwelijk voor dit regime hebben gekozen. De rechtbank heeft de waarde van de echtelijke woning vastgesteld op € 495.000,- en heeft bepaald dat de vrouw de woning en de hypothecaire lening bij Florius zal overnemen, met een vergoeding van € 22.200,- aan de man.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 456,- per maand per kind, met een extra bijdrage van € 75,- per kind per maand voor buitenschoolse opvang. De man is ook veroordeeld tot het vergoeden van bedragen aan de vrouw voor de spaarhypotheek en de hypothecaire lening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding, die pas na inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van kracht wordt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 18-4910 (scheiding) & FA RK 19-264 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/556173 (scheiding) & C/09/566569 (verdeling)
Datum beschikking: 21 juni 2019

Scheiding

Beschikking op het op 27 juni 2018 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. K.E.H. Rueb-Braakman te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.M. van Beuningen te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het exploot van betekening van dit verzoekschrift;
  • het F9-formulier met bijlagen van 23 juli 2018 van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het F9-formulier met bijlage van 4 oktober 2018 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlage van 10 oktober 2018 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlagen van 30 oktober 2018 van de zijde van de man;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier met bijlage van 18 december 2018 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlage van 1 februari 2019 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier met bijlagen van 9 mei 2019 van de zijde van de vrouw.
Op 23 mei 2019 heeft ter terechtzitting van deze rechtbank een gecombineerde behandeling plaatsgevonden van zowel het onderhavige verzoek als het verzoek tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen (zaaknummer C/09/572101 / JE RK 19-903). Van de zijde van de vader en van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd. Ter zitting zijn verschenen:
  • de vrouw met mr. M. van Diepen, kantoorgenoot van mr. K.E.H. Rueb-Braakman;
  • de man met zijn advocaat en met mr. R. Amato;
  • de tolk de heer A.M.R. Zeevaarder, tolk voor de vrouw en de man;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) mevrouw [medewerker RvdK] ;
  • namens Stichting Jeugdbescherming west, Regio Zuid-Holland Noord (hierna: JBW) mevrouw [medewerker JBW] .

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt ertoe:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarigen bij de vrouw te bepalen en te bepalen dat de minderjarigen op haar adres zullen worden ingeschreven;
  • de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 456,- per maand per kind te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met een bedrag van € 150,- per maand voor de kinderen gezamenlijk als bijdrage in de kosten van de buitenschoolse, vermeerderd met iedere uitkering die de vrouw op grond van geldende wetten of andere regelingen voor die minderjarigen zal of kan worden verleend;
  • de eigendom van de echtelijke woning te [adres echtelijke woning] [woonplaats] aan de vrouw toe te delen, onder de verplichting de daaraan verbonden hypotheek van
€ 216.000,- als eigen schuld voor rekening te nemen en met ontslag van de man als hoofdelijk schuldenaar uit de hypotheekschuld, onder gelijktijdige toedeling aan de vrouw van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarhypotheekvoorziening onder nummer [rekeningnummer 1] bij Florius hypotheken;
  • de man te veroordelen om aan de vrouw het bedrag van € 87.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten te rekenen vanaf 1 maart 2018, minus € 20.000,- en minus de helft van de spaarpolis van € 11.697,50;
  • te bepalen dat de man de hypothecaire geldlening in hoofdsom van € 50.000,-, aangegaan bij Florius onder nummer [rekeningnummer 2] , als zijn eigen schuld zal hebben te voldoen en dient af te lossen binnen vier weken na de in deze door de rechtbank te geven beschikking, met bepaling dat de man een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan deze bepaling te voldoen ten bedrage van € 500,- per dag;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 3.963,40, te vermeerderen met een eventueel maandelijks tekort betaalde kinderalimentatie over de periode te rekenen vanaf juni 2018 vide punt 12 van het verzoekschrift,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht:
primair:
  • de verzoeken van de vrouw, met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding, af te wijzen;
  • de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarigen bij de man te bepalen;
  • een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) te bepalen zoals vermeld onder punt 9 van het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • te bepalen dat de vrouw de man € 64.000,- vergoedt tegen overdracht van het aandeel van de man in de echtelijke woning;

subsidiair:

  • te bepalen dat de verdeling van de ontbonden goederengemeenschap wordt vastgesteld op een nader door de man te formuleren wijze;
  • te bepalen dat de raad wordt opgedragen een advies uit te brengen over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2006 te [huwelijksplaats] , Italië.
  • Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , Verenigd Koninkrijk,
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats 2] .
  • De man heeft de Italiaanse en de Senegalese nationaliteit.
  • De vrouw heeft de Italiaanse en de Britse nationaliteit.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Ouderschapsplan
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek de getroffen regelingen op te nemen in de beschikking. De rechtbank zal hierop Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Ter zitting hebben beide ouders verklaard dat zij willen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het ouderschapsplan aan de beschikking hechten.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat de ouders in overleg met JBW andere afspraken over de kinderen kunnen maken. Daarnaast kan JBW indien na de ingezette hulpverlening blijkt dat dit noodzakelijk is, zelfstandig een verzoek indienen tot wijziging van de zorgregeling.
Nu de rechtbank het ouderschapsplan in de beschikking zal opnemen, beschouwt zij hetgeen de ouders ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling hebben verzocht als ingetrokken.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de man, de vrouw en de kinderen in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij overeenstemming hebben bereikt over de kinderalimentatie, inhoudende dat de man € 456,- per maand per kind aan de vrouw betaalt. Daarnaast is afgesproken dat de man € 75,- per kind per maand aan de vrouw betaalt voor de buitenschoolse opvang van de kinderen. De ouders zijn als ingangsdatum 1 mei 2017 overeengekomen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ten aanzien van de eventuele achterstand van de door de man te betalen kinderalimentatie merkt de rechtbank op dat partijen geen stukken hebben overgelegd waaruit de hoogte van een eventuele achterstand kan worden opgemaakt. Partijen dienen derhalve samen te bekijken welke bedragen vanaf de ingangsdatum van 1 mei 2017 wel en niet zijn voldaan.
Verdeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
Ten aanzien van het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime overweegt de rechtbank dat op de huwelijksakte staat vermeld dat partijen een rechtskeuze hebben uitgebracht. Op de huwelijksakte staat vermeld dat partijen hebben gekozen voor het Italiaanse regime van
Separazione dei Beni. Blijkens artikel 215 en artikel 217 van de Italiaanse Codice Civile (CC) houdt dit regime in dat sprake is van een scheiding van goederen. Het huwelijk als zodanig heeft geen invloed op de verkrijging en het beheer van goederen. Iedere echtgenoot behoudt de exclusieve eigendom en het recht om vermogen dat voorafgaand aan en tijdens het huwelijk wordt verworven, te gebruiken en te beheren.
De rechtbank overweegt daarnaast dat partijen na het huwelijk hun eerste gewone verblijfplaats op Italiaans grondgebied hebben gevestigd. Daarnaast hebben partijen ten tijde van de huwelijkssluiting alleen de nationaliteit van Italië gemeenschappelijk gehad in de zin van artikel 15, lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Uit artikel 4 lid 1 en artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag volgt dus ook dat Italiaans recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
Door de vrouw en de man zijn in deze procedure de volgende (mogelijke) bestanddelen van hun huwelijksvermogen naar voren gebracht:
de echtelijke woning te [adres echtelijke woning] [woonplaats] en de hierop rustende hypotheek bij Florius met nummer [rekeningnummer 3] ;
de spaarhypotheek bij Florius met nummer [rekeningnummer 1] ;
de hypothecaire geldlening van € 50.000,- bij Florius met nummer [rekeningnummer 4] ;
e geldlening van de vrouw aan de man.
Ad a) de echtelijke woning met hypotheek
De vrouw heeft verzocht de echtelijke woning met de hypotheek aan haar toe te delen. Zij heeft gesteld dat partijen samen eigenaar zijn van de woning. Volgens de vrouw is de woning in 2010 gekocht voor € 455.500,-. Zij heeft uit haar privévermogen een bedrag van € 280.000,- gefinancierd. Daarnaast zijn partijen een hypotheek bij Florius aangegaan van
€ 216.600,-. De man heeft niets uit eigen middelen ingebracht. De vrouw heeft gesteld dat de woning niet onder enige huwelijksgemeenschap valt, nu partijen onder uitsluiting van iedere gemeenschap zijn gehuwd. Zij is derhalve van mening dat op het verzoek ten aanzien van de echtelijke woning Nederlands recht van toepassing is. De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij vanaf mei 2017 alle lasten van de woning heeft betaald. De waarde van de woning bedroeg op dat moment € 495.000,-. Nu de man vanaf dat moment niks meer heeft bijgedragen aan de woning, is de vrouw van mening dat van deze waarde van de woning moet worden uitgegaan. Aan de man kan 50% van de waardevermeerdering worden toegedeeld, te weten € 20.000,-. Indien Italiaans recht op het verzoek ten aanzien van de echtelijke woning van toepassing is, heeft de vrouw ten aanzien van haar inbreng bij de aankoop betwist dat sprake is geweest van een schenking. Uit de door de man overgelegde Italiaanse jurisprudentie blijkt weinig, aldus de vrouw. Daarnaast is de vrouw van mening dat het geld niet in een huwelijksgemeenschap kan zijn opgegaan. Dit is niet redelijk en billijk, omdat de vrouw dan enorm zou zijn verarmd. Volgens de vrouw is de partijbedoeling vanaf het begin af aan duidelijk geweest en ook in de stukken van de man wordt gezegd dat het een privéinbreng van de vrouw betreft.
De man heeft eveneens verklaard dat de echtelijke woning inclusief de daarop rustende hypotheek aan de vrouw dient te worden overgedragen. Volgens de man moet daarbij echter worden uitgegaan van de huidige (over)waarde van te woning. Het huis moet nogmaals worden getaxeerd. De man heeft naar voren gebracht dat de vrouw ten tijde van de aankoop van de woning € 234.000,- heeft ingebracht. Volgens het Italiaanse recht is bij deze inbreng sprake van een morele verplichting. Het ingebrachte geld lost op in het belang van de familie. Het maakt niet uit wie van partijen het geld heeft. Nu de man eerst alleen werkte en de vrouw pas later een baan vond, zorgt dit er eveneens voor dat sprake is van een evenwicht, aldus de man. Indien partijen hiervan hadden willen afwijken, hadden zij bij de tenaamstelling van de woning een afwijking in de onderlinge eigendomsverhouding kunnen opnemen. Dit hebben zij niet gedaan. Partijen hebben op de akte ook niet vermeld dat de vrouw extra geld heeft ingebracht. Volgens de man volgt uit de Italiaanse jurisprudentie dat de inbreng van de vrouw is opgegaan in de gemeenschap. De man maakt aanspraak op een vergoeding van € 64.000,-.
De rechtbank overweegt dat, zoals hierboven reeds is overwogen, vast staat dat Italiaans recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is. Bij de beoordeling van het verzoek om de echtelijke woning aan de vrouw toe te delen, houdt de rechtbank zich bezig met het afwikkelen van dat huwelijksvermogen. De rechtbank stelt hierbij niet nogmaals per bestandsdeel het toepasselijk recht vast: dat is immers al gebeurd. Het standpunt van de vrouw dat het Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de echtelijke woning kan de rechtbank dus niet volgen.
Het is de rechtbank gebleken dat het naar Italiaans recht onder het regime van
Separazione dei Benimogelijk is om gemeenschappelijk vermogen te hebben en om dit te verdelen. Ter zitting hebben beide partijen verklaard dat zij voor de helft eigenaar zijn van de echtelijke woning. Uit artikel 219 CC volgt dat bij gemeenschappelijk vermogen onder het regime van
Separazione dei Benide bepalingen van het Italiaanse recht die zien op de gemeenschap van toepassing zijn. Ten aanzien van de echtelijke woning is sprake van een gemeenschap van goederen.
Ten aanzien van de peildatum is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken wat het Italiaanse recht hierover bepaalt. De rechtbank overweegt dat vast staat dat partijen eind 2016 uit elkaar zijn gegaan. De vrouw heeft gesteld dat zij sindsdien alle lasten van de echtelijke woning heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat de man dit onvoldoende heeft betwist. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om bij de verdeling uit te gaan van de waarde van de woning in januari 2017. Uit het taxatierapport dat is overgelegd blijkt dat de woning op 17 januari 2017 een waarde had van € 495.000,-.
Ten aanzien van de inbreng van de vrouw bij de aankoop van de echtelijke woning overweegt de rechtbank dat uit het Italiaanse recht niet, althans niet uit de letterlijke tekst hiervan, volgt dat dit geld in de gemeenschap is opgegaan. De door de man overgelegde jurisprudentie kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet tot die (verstrekkende) conclusie leiden. Het had op de weg van de man gelegen om dit standpunt beter te onderbouwen en (meer) duidelijk te maken waarom op dit punt zou moeten worden afgeweken van de letterlijke wetteksten. De vrouw krijgt kan het door haar ingebrachte bedrag dus terugvorderen op de gemeenschap. De rechtbank zal in het hierna volgende het gemeenschappelijke vermogen van partijen delen nadat het eigen vermogen van de vrouw uit de gemeenschap is gehaald. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de man ter zitting eveneens heeft verklaard dat het uitgangspunt bij de afwikkeling is om het rendement dat de woning tijdens het huwelijk heeft opgeleverd te verdelen.
De rechtbank overweegt dat de vrouw heeft gesteld dat zij een bedrag van € 280.000,- heeft ingebracht, inclusief stichtingskosten. De man heeft de stichtingskosten betwist. Nu de vrouw deze kosten niet heeft aangetoond, gaat de rechtbank bij de inbreng van de vrouw niet uit van door haar gestelde stichtingskosten. De rechtbank merkt op dat partijen geen (notariële) stukken hebben overgelegd ten aanzien van de aankoop van de woning waaruit de hoogte van alle ingebrachte bedragen blijkt. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat in het rapport van More Advice waar de vrouw naar verwijst, een bedrag van ongeveer
€ 234.000,- staat vermeld dat is overgemaakt ten behoeve van de aankoop van de woning. De man heeft eveneens verklaard dat de vrouw een bedrag van € 234.000,- heeft ingebracht. De rechtbank gaat er dus van uit dat de vrouw in totaal een bedrag van € 234.000,- uit haar privévermogen heeft ingebracht.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank dat de vrouw de echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening bij Florius met nummer [rekeningnummer 3] toebedeeld krijgt. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw zorg zal dragen voor ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening, dan wel oversluiting hiervan op eigen naam. Verder bepaalt de rechtbank dat de vrouw aan de man terzake overbedeling een bedrag van € 22.200,- moet voldoen, zijnde € 495.000,- (de waarde van de woning volgens het taxatierapport per 17 januari 2017) minus € 234.000,- (de inbreng van de vrouw) minus € 216.600,- (de hoogte van de hypotheek zoals uit de stukken blijkt) gedeeld door twee.
Ad b) de spaarhypotheek
De rechtbank overweegt dat de vrouw heeft gesteld dat zij aan de man de helft van de waarde van de spaarhypotheek moet vergoeden. Volgens de vrouw is per 31 december 2016 een bedrag opgebouwd van € 23.395,-. De man heeft de stellingen van de vrouw niet betwist.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de echtelijke woning een peildatum is bepaald van januari 2017. Nu de spaarhypotheek samenhangt met de echtelijke woning, sluit de rechtbank aan bij de peildatum van januari 2017. Gelet hierop gaat de rechtbank om proceseconomische redenen bij het verrekenen van de spaarhypotheek uit van de hoogte hiervan per 31 december 2016, nu deze datum het dichtst bij de peildatum ligt en slechts van die datum cijfers en standpunten bekend zijn. Nu de man de stellingen van de vrouw niet heeft betwist, bepaalt de rechtbank dat de vrouw de spaarhypotheek bij Florius zal overnemen tegen verrekening van de helft van de waarde per november 2016, inhoudende dat de vrouw een bedrag van afgerond € 11.698,- aan de man dient te vergoeden (€ 23.395,- gedeeld door twee).
Ad c) de hypothecaire geldlening
Ten aanzien van de hypothecaire geldlening van € 50.000,- hebben beide partijen verklaard dat deze is afgesloten ter financiering van aandelen van de man. Ter zitting hebben beide partijen verklaard dat zij het er over eens zijn dat de man deze lening als eigen schuld op zich neemt.
De rechtbank overweegt dat de vrouw heeft gesteld dat zij sinds november 2016 de kosten van deze lening heeft betaald. Volgens de vrouw bedraagt de rentelast € 1.803,29 per jaar en is de aflossing op de lening circa € 100,- per maand. De vrouw betaalt dus ongeveer € 250,- per maand. De vrouw heeft gesteld dat de kosten van de lening (rente en aflossing) per oktober/november 2016 voor rekening van de man dienen te komen. Volgens de vrouw heeft zij per heden een vordering op de man van € 7.000,-, te vermeerderen met een bedrag van € 250,- per maand te rekenen vanaf juni 2019 tot aan de aflossing c.q. omzetting van de lening op naam van de man, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van heden.
Nu de man heeft erkend dat de lening voor zijn rekening dient te komen en hij het door de vrouw gestelde ten aanzien van deze lening niet heeft betwist, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw toe.
Ad d) de geldlening van de vrouw aan de man
De vrouw heeft gesteld dat zij aan de man een bedrag van € 87.500,- heeft geleend uit haar privévermogen ter financiering van zijn aandelen. De vrouw heeft de aan de man verstrekte lening opgezegd en teruggevorderd per 1 maart 2018.
De man heeft gesteld dat de vrouw geen geld aan hem heeft geleend. Ter zitting heeft de man verklaard dat € 60.000,-, afkomstig van een gezamenlijke rekening van partijen, is geïnvesteerd in de aandelen. De helft van dit bedrag is afkomstig van de vrouw. De man heeft ter zitting verklaard dat hij dus € 30.000,- aan de vrouw dient te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de lening die zij heeft gesteld, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw verwijst ter onderbouwing van de lening enkel naar een e-mail en naar het rapport van More Advice.
De rechtbank overweegt eveneens dat de man ter zitting heeft verklaard dat partijen
€ 60.000,- van een gezamenlijke rekening hebben geïnvesteerd in de aandelen van zijn B.V. en dat hij wel € 30.000,- aan de vrouw dient te vergoeden. De vrouw heeft ter zitting erkend dat er geld van een gezamenlijke rekening is geïnvesteerd in de aandelen. Nu de rechtbank geen inzicht heeft in de gezamenlijke rekening van partijen vanaf waar kennelijk geld is geïnvesteerd in de aandelen en de rechtbank de door de vrouw gestelde lening niet kan vaststellen bij gebrek aan nadere onderbouwing en stukken, bepaalt de rechtbank dat de man uit dien hoofde € 30.000,- aan de vrouw dient te vergoeden, zoals hij zelf ter zitting heeft erkend.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] , Italië op [huwelijksdatum] 2006;
*
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
*
bepaalt de door de man met ingang van 1 mei 2017 te betalen alimentatie ten behoeve van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , Verenigd Koninkrijk,
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats 2] ,
op € 456,- per maand per kind, waarbij de man eveneens € 75,- per kind per maand aan de vrouw betaalt voor de buitenschoolse opvang van de minderjarigen, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
*
bepaalt ten aanzien van de verdeling van de huwelijksvermogen van de man en de vrouw – onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
1. bepaalt dat de echtelijke woning te [adres echtelijke woning] [woonplaats] , alsmede de hypothecaire geldlening bij Florius ( [rekeningnummer 3] ), aan de vrouw zal worden toegedeeld, waarbij zij zo mogelijk zorg zal dragen voor het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schuld, en waarbij de vrouw een bedrag van € 22.200,- aan de man dient te vergoeden;
2. bepaalt dat de vrouw de spaarhypotheek bij Florius met nummer [rekeningnummer 1] zal overnemen tegen verrekening van de helft van de waarde per 31 december 2016, inhoudende dat de vrouw een bedrag van € 11.698,- aan de man dient te vergoeden;
3. bepaalt dat de man de hypothecaire geldlening bij Florius met nummer [rekeningnummer 4] zal overnemen, waarbij de man een bedrag van € 7.000,- aan de vrouw dient te vergoeden terzake rente en aflossing, te vermeerderen met een bedrag van € 250,- per maand te rekenen vanaf juni 2019 tot aan de aflossing c.q. omzetting van de lening op naam van de man, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van heden;
4. bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 30.000,- dient te vergoeden terzake de door de vrouw aan de man verstrekte lening;
*
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. L. Lagerwerf als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2019.