ECLI:NL:RBDHA:2019:6206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
NL19.12053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot aangifte mensenhandel

Op 18 juni 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een Nigeriaanse vreemdeling, verzoeker, een voorlopige voorziening heeft gevraagd in het kader van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft echter verklaard dat hij in Italië slachtoffer is geworden van mensenhandel en dat hij aangifte wil doen van deze strafbare feiten. Tijdens de zitting heeft verweerder aangegeven dat er een nieuwe handelwijze is met betrekking tot de overdracht van vreemdelingen die aangifte willen doen van mensenhandel. Indien een vreemdeling aangeeft aangifte te willen doen, maar de politie niet in staat is om deze aangifte op te nemen, zal verweerder niet tot de feitelijke overdracht overgaan totdat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld om aangifte te doen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië voordat hij aangifte heeft kunnen doen bij de politie in Nederland. De behandeling van het beroep is aangehouden voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft benadrukt dat de nieuwe handelwijze van verweerder, hoewel juridisch niet verplicht, een belangrijke stap is om slachtoffers van mensenhandel de kans te geven om aangifte te doen, ook als de feiten zich in een andere lidstaat hebben voorgedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12053
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 18 juni 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [geboortedag] 1988, van Nigeriaanse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Zitting hebben:

Mr.drs. S. van Lokven rechter
C. van Osch griffier

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL19.12052). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan op het verzoek. De behandeling van het beroep is voor onbepaalde tijd aangehouden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit in die zin dat verzoeker in ieder geval niet mag worden overgedragen aan Italië voordat hij aangifte van mensenhandel heeft kunnen doen bij de politie hier te lande;
  • bepaalt dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden voor onbepaalde tijd;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft vanaf aanvang van de asielprocedure verklaard dat hij aangifte van strafbare feiten wil doen omdat hij in Italië slachtoffer is geworden van mensenhandel. AVIM Oost-Brabant heeft echter meerdere malen, laatstelijk op 4 juni 2019, aan de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat er op korte termijn vooralsnog geen capaciteit vrij is om de aangifte van verzoeker op te nemen. Verzoeker meent dat het onder deze omstandigheden onredelijk is om de Dublinprocedure niet op te schorten in afwachting van het aangifteproces. Overigens stelt verzoeker dat overdracht niet aan de orde kan zijn gelet op de situatie waarin hij na overdracht terecht zal komen.
3. De rechtbank heeft verweerder verzocht een standpunt in te nemen over de mogelijkheid om aangifte te doen van mensenhandel terwijl een dublin-procedure aanhangig is en dat enkele dagen voor de behandeling ter zitting kenbaar te maken zodat de rechtbank de mogelijkheid kan verkennen om tot een praktische oplossing te komen. In reactie op de vraag of verzoeker mag worden overgedragen aan Italië zonder in de gelegenheid te zijn geweest in Nederland aangifte te doen van mensenhandel en daarmee een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan te kunnen vragen, heeft verweerder in het verweerschrift van 14 juni 2019 aangegeven dat sprake is van gescheiden procedures en het uitblijven van het doen van aangifte en de daarop volgende beslissing op de reguliere aanvraag zodoende geen rol kan spelen bij de beoordeling van het bestreden besluit.
4. Tijdens de behandeling ter zitting is door verweerder aangegeven dat er inmiddels een nieuwe handelwijze is met betrekking tot de overdracht van vreemdelingen die aangifte willen doen van mensenhandel. Indien de vreemdeling te kennen geeft aangifte te willen doen van mensenhandel, maar daartoe (nog) niet de mogelijkheid heeft omdat de politie te weinig menskracht heeft om de aangifte op te kunnen nemen, zal verweerder niet tot de feitelijke overdracht overgaan zolang de vreemdeling niet in de gelegenheid is gesteld om daadwerkelijk aangifte te doen. De voorzieningenrechter heeft partijen aangegeven dat toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening in de rede ligt om dit te bewerkstelligen. Door toewijzing van het verzoek verkrijgt eiser zekerheid dat de capaciteitsproblemen bij de politie niet in de weg staan aan zijn mogelijkheid om aangifte te kunnen doen, terwijl verweerder tegelijkertijd de overdrachtstermijn veiligstelt.
5. Partijen zijn het eens geworden over het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening en het verdere verloop van de procedure. Eiser zal verweerder en de rechtbank op de hoogte houden van de ontwikkelingen en zodra de datum waarop eiser door de politie gehoord zal worden bekend is dit delen. Mocht vervolgens het opnemen van de aangifte niet doorgaan dan zal eiser moeten uitleggen wat hier de oorzaak van is. Verweerder zal als er aangifte door eiser is gedaan kenbaar maken hoe de beoordeling van de vraag of de aangifte tot regulier verblijf en dus tot het op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk worden van Nederland voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, zal plaatsvinden en welke tijd hiermee is gemoeid.
6. De rechtbank begrijpt de uitleg van verweerder ter zitting aldus dat deze handelwijze alleen wordt toegepast als de vreemdeling van aanvang af en serieus te kennen heeft gegeven daadwerkelijk aangifte te willen doen van mensenhandel. Voor zover de vreemdeling enkel aangeeft hierover te willen nadenken of eerst nadat de aanvraag buiten behandeling is gesteld omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is gebleken voor de behandeling van de asielaanvraag de wens om naar de politie te gaan uit, zal de dublin-procedure wel worden voortgezet en zal verweerder zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft ter zitting overigens benadrukt dat in beginsel alleen wordt ingestemd met toewijzen van het verzoek totdat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld om aangifte te doen en niet tot het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft toegelicht dat hiermee wordt beoogd te voorkomen dat er door de politie gelegenheid wordt geboden om aangifte te doen maar de vreemdeling zonder verschoonbare reden niet verschijnt bij de politie om te worden gehoord. In de onderhavige zaak heeft eiser bij aanvang van de procedure en meerdere malen aangegeven daadwerkelijk aangifte te willen doen van mensenhandel en heeft de raadsman meerdere malen per e-mail contact opgenomen met de politie om te vragen waar en wanneer eiser zich kan melden om aangifte te doen. Uit de overgelegde stukken blijkt eenduidig dat eiser bij de politie reeds kenbaar heeft gemaakt aangifte te willen doen en dat dit enkel niet is geschied omdat de politie geen menskracht kan vrijmaken om eiser te horen en hiervan een proces-verbaal op te maken. De nieuwe handelwijze van verweerder ziet er op dat in deze omstandigheden, ondanks dat verweerder zich hiertoe juridisch niet gehouden acht, de bereidheid bestaat om de vreemdeling in staat te stellen om aangifte te doen van mensenhandel ook als de gestelde strafbare feiten in een andere lidstaat van de Unie hebben plaatsgevonden.
7. Met partijen is verder besproken dat door het tijdsverloop, dat zal ontstaan door de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, het weinig zinvol is om op dit moment de actuele situatie voor dublin-claimanten in Italië te bespreken. Zodra partijen aangeven dat het belang aan de toewijzing van het verzoek is komen te ontvallen omdat eiser aangifte heeft gedaan, dit niet langer wenst te doen of verweerder regulier verblijf toestaat, zal in overleg met partijen het vervolg van de procedure worden bepaald. Tot die tijd zal de behandeling van het beroep worden aangehouden Over een eventuele proceskostenveroordeling zal in de bodemprocedure worden beslist.
Deze uitspraak is aldus gedaan door mr. drs. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar geschied op 18 juni 2019. Het proces-verbaal van deze uitspraak is ondertekend op 20 juni 2019.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

De voorzieningenrechter heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open staat.