In deze zaak gaat het om een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, die door haar moeder naar Nederland is gebracht vanuit Luxemburg. De vader verzoekt de rechtbank om de minderjarige terug te leiden naar Luxemburg, omdat hij van mening is dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging en vasthouding. De rechtbank oordeelt dat de moeder de minderjarige ongeoorloofd vasthoudt, maar dat de minderjarige zelf, op bijna 15-jarige leeftijd, zich verzet tegen terugkeer naar Luxemburg. De rechtbank heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat haar verzet authentiek is en dat zij in staat is om haar wensen en gevoelens duidelijk te uiten. De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot teruggeleiding af op grond van artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank concludeert dat de minderjarige de leeftijd en rijpheid heeft die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden. De overige verweren van de moeder worden niet verder besproken, omdat de afwijzing van het verzoek tot teruggeleiding al voldoende is. De rechtbank wijst ook het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de kosten van het geding af. De bijzondere curator wordt verzocht de uitspraak met de minderjarige te bespreken, en haar werkzaamheden worden beëindigd na een maand, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.