ECLI:NL:RBDHA:2019:6111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
09/857107-18 en 09/224978-17(tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel na fatale steekpartij door echtgenoot

Op 17 juni 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 42-jarige man die zijn echtgenote op 15 april 2018 in Bodegraven heeft doodgestoken. De rechtbank heeft de verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De man heeft zijn vrouw met circa 71 messteken om het leven gebracht, wat leidde tot een ernstige schok in de omgeving en bij de kinderen van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en een verstandelijke beperking, wat zijn gedrag op het moment van de daad beïnvloedde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte ter beschikking te stellen met dwangverpleging toegewezen, gezien de ernst van het feit en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet strafbaar is, maar dat behandeling noodzakelijk is om herhaling van dergelijk geweld te voorkomen. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek, waarbij de psychische toestand van de verdachte en de omstandigheden van het delict grondig zijn geëvalueerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857107-18 en 09/224978-17 (tul)
Datum uitspraak: 17 juni 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiair Inrichting (PI) Haaglanden te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 juli 2018, 15 oktober 2018, 8 januari 2019, 18 maart 2019 (alle pro forma) en 3 juni 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. Burmeister naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2018 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de hals en/of (boven)lichaam te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 15 april 2018 is even na 8:30 uur in de woning van de verdachte aan de [straatnaam] te Bodegraven het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] of het slachtoffer) – de echtgenote van de verdachte – aangetroffen. [2]
Naar aanleiding van verschillende omstandigheden – onder meer de vreemde houding van de verdachte – is de verdachte op 15 april 2018 aangehouden.
De arts die op 15 april 2018 om 14:40 uur het stoffelijke overschot van [slachtoffer] geschouwd heeft, schat dat zij toen ongeveer 9 uren overleden was. [3]
Pathologisch onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer] is overleden door verscheidene bij leven opgelopen steekletsels, verspreid over het lichaam. In totaal waren er aan het hoofd, de romp en de ledematen circa 71 steekletsels, waarvan er 20 de lichaamsholten bereikt hebben. [4]
Over deze feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] een vampier was, en dat hij haar driemaal heeft gestoken, te weten in haar oog, haar hals en in haar bovenlichaam. Ook zeiden stemmen in zijn hoofd dat hij zijn vrouw moest vermoorden. [5] Bij de politie heeft de verdachte eerder verklaard dat hij [slachtoffer] zeven tot tien keer heeft gestoken, ook in haar ogen. [6]
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (impliciet primair ten laste gelegde) moord dan wel de (impliciet subsidiair ten laste gelegde) doodslag op [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot vrijspraak van moord en bewezenverklaring van doodslag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van moord.
Ten aanzien van de doodslag heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte op 14 april 2018 omstreeks 20:50 uur zeer verward en schreeuwend in [cafetaria] en bij de [sporthal] te Bodegraven is geweest. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte omstreeks 21:10 uur weer thuis aan de [straatnaam] was. Voorts is uit onderzoek gebleken dat [slachtoffer] om 22:49 uur nog vijf minuten met haar broer heeft gebeld. Ook de verdachte heeft even met hem gesproken.
Op 15 april 2018, omstreeks 8:30 uur, heeft de verdachte bij zijn buren van de [straatnaam] te Bodegraven aangebeld met de mededeling dat zijn vrouw was vermoord.
Het lichaam van [slachtoffer] is hierop aangetroffen in de woning van de verdachte en het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat zij niet kan vaststellen wat zich precies in de woning van de verdachte en het slachtoffer heeft afgespeeld tussen 14 april 2018 omstreeks 23:00 uur en 15 april 2018 omstreeks 8:30 uur. Wel zijn er aanwijzingen voor het feit dat de verdachte verward en psychotisch was, zowel in de aanloop naar het incident als daarna.
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] een aantal maal heeft gestoken, maar hield het bij drie maal. Anderzijds heeft hij ook verklaard dat een ander of anderen [slachtoffer] gestoken moet(en) hebben.
Aangezien er in het dossier geen enkele aanwijzing is dat een ander betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] of daaraan voorafgaand zelfs maar in de woning is geweest, gaat de rechtbank er dan ook van uit dat alle messteken door de verdachte zijn toegebracht.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie en de raadsman en gelet op de toestand waarin de verdachte verkeerde – waarvan blijkt uit het dossier, in het bijzonder uit de rapportage door het Pieter Baan Centrum (PBC) – is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van de (impliciet primair) ten laste gelegde moord.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de aan de verdachte (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer] , door haar meermalen met een mes in het hoofd en hals en (boven)lichaam te steken, wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 april 2018 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes in het hoofd en de hals en
het(boven)lichaam te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – gelet op de conclusies uit de rapportage van het PBC – op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat de verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen en hem dientengevolge te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is van 19 november 2018 tot 28 december 2018 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. Een multidisciplinair team, bestaande uit onder anderen een psychiater en een psycholoog, heeft een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben [psychiater] en [GZ-psycholoog] , onder supervisie van [GZ-psycholoog] (hierna ook: de deskundigen), een rapport uitgebracht waaruit onder meer het volgende blijkt.
Bij de verdachte zijn sinds zijn komst naar Nederland in de jaren negentig herhaaldelijk gedwongen opnames noodzakelijk gebleken vanwege zijn psychische toestand. Ook werd de verdachte meermalen langere periodes (gedwongen) behandeld met antipsychotica. Bijwerkingen en een gebrek aan ziektebesef en -inzicht hebben er na dergelijke opnames herhaaldelijk toe geleid dat de verdachte de gestarte medicatie staakte. Behalve de vastgestelde psychotische problematiek is bij de verdachte ook sprake van een matige verstandelijke beperking. Na een opname in verband met een psychotische decompensatie in 2013 werd er voor het eerst een zorgmelding gedaan over de drie kinderen van de verdachte en [slachtoffer] en raakte Jeugdzorg betrokken bij het gezin. Ondanks betrokkenheid van diverse hulpverleningsinstanties lukte het de verdachte en [slachtoffer] echter niet om de zorg voor hun kinderen te optimaliseren. Dit leidde er uiteindelijk toe dat hun op 9 april 2018 werd medegedeeld dat de kinderen definitief uit huis geplaatst zouden worden. Vanaf begin april 2018 gedroeg de verdachte zich afwijkend; de avond voor het tenlastegelegde maakte hij, volgens verscheidene getuigen, een sterk verwarde indruk en sprak hij over drugs, Jezus, de duivel, oorlog, atoombommen en over zijn familie die volgens betrokkene zou zijn vermoord.
In detentie vertoonde de verdachte een manisch-psychotisch toestandsbeeld dat gekleurd werd door denkstoornissen, ontremming en agitatie. Het was moeilijk behandelbaar en stabiliseerde pas na maanden medicatiegebruik enigszins. Hoewel de verdachte tijdens zijn verblijf in het PBC consistent antipsychotische medicatie gebruikte en zich in een omgeving bevond waarbinnen veel externe structuur geboden werd, waren er ook tijdens het onderzoek in het PBC nog rest-psychotische klachten, zoals waarnemingsstoornissen, formele denkstoornissen, emotionele instabiliteit en enige mate van ontremming.
Volgens de deskundigen kan geconcludeerd worden dat bij de verdachte sprake is van een chronische kwetsbaarheid voor psychoses, waarbij tenminste in de laatste episode eveneens aanwijzingen worden gezien voor een manische ontregeling. In classificerende zin is er sprake van een schizoaffectieve stoornis.
Daarnaast maakt de verdachte zowel op sociaal-emotioneel als op intellectueel gebied een zeer beperkte indruk. Het gebrek aan inzicht in anderen en in sociale situaties maakt de verdachte kwetsbaar voor het ontwikkelen van achterdocht. Hierdoor raakt hij gemakkelijk overvraagd en kan hij moeilijk omgaan met de oplopende spanningen die daardoor ontstaan. Dit komt tot uiting in angsten en gedrag dat theatraal aandoet.
De deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst, en van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizoaffectieve stoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het feit.
De deskundigen hebben de indruk dat de verdachte onder druk stond door oplopende emoties die hij ervoer en die hem belemmeren in het schetsen van het beloop van de betreffende avond. Daarnaast benoemde hij ook zich delen niet meer te kunnen herinneren en lukte het de verdachte evenmin zich coherent te uiten over de gebeurtenissen, omdat zijn denken nog te gefragmenteerd en gedesorganiseerd was. De beschikbare verhoren bevatten eveneens een verwarrend relaas van de verdachte over de gebeurtenissen. De verdachte maakte tijdens de verhoren een evident verwarde, geagiteerde en paranoïde-psychotische indruk. Toen hij enkele dagen voor het tenlastegelegde gezien werd door de huisarts, beschreef deze ook een toename van paranoïdie in vergelijking met de van de verdachte bekende achterdocht. Ook sprak hij over ‘moordcomplotten’ al werd niet duidelijk wat hij hier destijds mee bedoeld heeft. De verdachte vertelde de avond voorafgaand aan het tenlastegelegde sigaretten te hebben willen halen, omdat hij zich gespannen voelde. Toen de pinautomaat niet werkte, leek dit de verdachte dermate veel spanning te hebben gegeven dat de reeds ingezette decompensatie zich in rap tempo heeft voortgezet. Er leek sprake te zijn van een verdere psychotische decompensatie, waarbij de verdachte het contact met de realiteit verloor en die zich vermoedelijk in de woning heeft voortgezet, gelet op het feit dat de verdachte ook na zijn aanhouding een floride psychotisch, geagiteerd toestandsbeeld liet zien.
Hoewel niet duidelijk is geworden wat er zich precies in de woning van de verdachte en het slachtoffer heeft afgespeeld, kan op basis van het beloop van eerdere psychotische episodes, de geleidelijke toename van decompensatie die werd gezien in de dagen voor en na het tenlastegelegde en de uitingsvorm van het delict gesteld worden dat de verdachte volledig onder invloed van zijn psychose handelde en dat hij volstrekt buiten de realiteit stond.
De verdachte heeft verklaard dat hij plots de ogen van zijn vrouw van kleur zag veranderen, waardoor hij ervan overtuigd was dat zij een vampier was of de duivel. Dergelijke paranoïde gedachtes worden ook in collaterale informatie van de GGZ beschreven tijdens een eerdere psychotische episode. Deze ideeën komen tot uiting in de steekverwondingen aan de ogen en het excessieve en destructieve geweld dat gebruikt is. De verdachte gaf eveneens aan last te hebben gehad van stemmen, waarvan de inhoud congruent was aan de paranoïde thema’s die speelden, zoals het sterven van zijn vrouw en kinderen, de oorlog en de duivel.
De deskundigen merken daarbij op dat de verdachte niet beschreven werd als een primair agressieve man, ook niet in relatie tot het slachtoffer. Hoewel sprake zou kunnen zijn geweest van een reële aanleiding voor de escalatie, zoals een mogelijke ruzie over de kinderen of een eventuele scheiding, achten zij onwaarschijnlijk dat het handelen van de verdachte primair is voortgekomen uit een dergelijk motief. De verdachte is in het verleden weliswaar op momenten ervaren als dreigend en onaangenaam in het contact, maar is niet eerder zo ernstig fysiek agressief geweest en was in psychosevrije periodes ook niet eerder fysiek agressief.
Concluderend adviseren de deskundigen dan ook om de verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de psychiater en psycholoog met betrekking tot de toerekening worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. Op basis van hun rapport concludeert ook de rechtbank dat het bewezen verklaarde feit de verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem ten aanzien van het bewezenverklaarde ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst wenst te worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Op 15 april 2018 heeft de verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] – de moeder van hun drie kinderen – met circa 71 messteken om het leven gebracht. Het slachtoffer is daarmee het kostbaarste ontnomen dat zij bezat, namelijk haar leven. Daarnaast is aan de drie kinderen van het slachtoffer en de verdachte en aan andere familieleden onzeglijk veel leed toegebracht. Immers, de kinderen moeten leven met de wetenschap dat hun vader hun moeder heeft omgebracht. Ook anderen in de omgeving van de verdachte en het slachtoffer – zoals omwonenden – en de samenleving zijn door de dood van [slachtoffer] ernstig geschokt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 mei 2019. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Recidiverisico
In de PBC-rapportage schatten de deskundigen het klinische recidiverisico op een aan het tenlastegelegde gelijkwaardig delict als hoog in. De bij de verdachte vastgestelde psychotische stoornis en het risico op nieuwe paranoïde-psychotische ideeën, stemmings- en gedragsontregeling zullen zonder behandeling ook in de toekomst van grote invloed zijn op het recidivegevaar, zeker in combinatie met de bij de verdachte vastgestelde verstandelijke beperking. De verdachte is geen primair antisociale man, maar hij is ten tijde van psychotische decompensaties niet meer in staat tot een adequate agressie- en impulsregulatie. Verdachtes impulsregulatie staat hoe dan ook onder druk door de omstandigheid dat hij niet adequaat in staat is mogelijke gevolgen van zijn handelen voor zichzelf of anderen te overzien. Daarnaast is ook de frustratietolerantie van de verdachte beperkt door zijn gebrekkige perceptie van zijn omgeving en hemzelf en loopt de spanning gemakkelijk bij hem op. De verdachte heeft daarnaast nauwelijks ziektebesef en ziekte-inzicht; zijn beperkte motivatie voor behandeling lijkt niet bestendig te zijn. De verdachte neemt op dit moment weliswaar medicatie in, maar geeft duidelijk aan hier in de toekomst weer mee te zullen stoppen, zoals hij in het verleden bij herhaling heeft gedaan. Ook aan andere behandelingen heeft de verdachte zich herhaaldelijk onttrokken. Voorts lijkt de verdachte niet over beschermende factoren te beschikken.
De deskundigen concluderen dat het risico op soortgelijk geweld als het thans ten laste gelegde feit, bij onveranderde omstandigheden, als hoog wordt ingeschat, zowel op korte als op langere termijn.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
Gelet op de gecombineerde psychopathologie bij de verdachte en de daaruit
voortvloeiende grote kans op herhaling, adviseren de deskundigen aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Vanwege de aard, omvang en hardnekkigheid van de vastgestelde problematiek wordt op
basis van de thans beschikbare informatie ingeschat dat langdurige, aanvankelijk klinische, behandeling nodig zal zijn om de verdachte zover te stabiliseren dat resocialisatie kan starten. Met name zijn verstandelijke beperking is niet omkeerbaar, zodat sprake is van een blijvende handicap. Bovendien is vooralsnog onduidelijk hoe de verdachte zal reageren op behandeling van zijn schizoaffectieve stoornis.
De deskundigen hebben voorts gemotiveerd aangegeven dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op de voet van artikel 37 Sr of een Tbs met voorwaarden onvoldoende behandelmogelijkheden bieden en dat de verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking bovendien niet in staat is om zich naar behoren te conformeren aan voorwaarden.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het opleggen van een Tbs-maatregel met dwangverpleging de enige passende maatregel is voor de verdachte. Alleen binnen dit kader is er verbetering mogelijk in de psychiatrische problemen van de verdachte. Duidelijk is dat de verdachte een langdurige (gedwongen) behandeling nodig heeft.
Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht voor de oplegging van de Tbs-maatregel, is voldaan. Bij de verdachte bestonden tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank overweegt ten slotte dat, aangezien de maatregel wordt opgelegd ter zake een delict dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, de totale duur van de op te leggen maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op haar vordering tot oplegging van de Tbs-maatregel afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging geen standpunt ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete thans, in het licht van de door de rechtbank in deze zaak op te leggen Tbs-maatregel, niet opportuun is. Om deze reden zal de rechtbank de vordering afwijzen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de
terbeschikkingstelling van de verdachteen beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
vordering tenuitvoerlegging
wijst de vordering tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 29 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 350,- af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van:
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13-14 (PV I); relaas proces-verbaal, p. 4 (PV I).
3.Een geschrift, te weten een schouwverslag d.d. 15 april 2018, p. 10-11 (PV II).
4.Een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 24 mei 2018, zaaknummer [zaaknummer] , p. 29-33 (PV II).
5.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juni 2019.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 106 (PV I).