5.3Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is van 19 november 2018 tot 28 december 2018 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. Een multidisciplinair team, bestaande uit onder anderen een psychiater en een psycholoog, heeft een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben [psychiater] en [GZ-psycholoog] , onder supervisie van [GZ-psycholoog] (hierna ook: de deskundigen), een rapport uitgebracht waaruit onder meer het volgende blijkt.
Bij de verdachte zijn sinds zijn komst naar Nederland in de jaren negentig herhaaldelijk gedwongen opnames noodzakelijk gebleken vanwege zijn psychische toestand. Ook werd de verdachte meermalen langere periodes (gedwongen) behandeld met antipsychotica. Bijwerkingen en een gebrek aan ziektebesef en -inzicht hebben er na dergelijke opnames herhaaldelijk toe geleid dat de verdachte de gestarte medicatie staakte. Behalve de vastgestelde psychotische problematiek is bij de verdachte ook sprake van een matige verstandelijke beperking. Na een opname in verband met een psychotische decompensatie in 2013 werd er voor het eerst een zorgmelding gedaan over de drie kinderen van de verdachte en [slachtoffer] en raakte Jeugdzorg betrokken bij het gezin. Ondanks betrokkenheid van diverse hulpverleningsinstanties lukte het de verdachte en [slachtoffer] echter niet om de zorg voor hun kinderen te optimaliseren. Dit leidde er uiteindelijk toe dat hun op 9 april 2018 werd medegedeeld dat de kinderen definitief uit huis geplaatst zouden worden. Vanaf begin april 2018 gedroeg de verdachte zich afwijkend; de avond voor het tenlastegelegde maakte hij, volgens verscheidene getuigen, een sterk verwarde indruk en sprak hij over drugs, Jezus, de duivel, oorlog, atoombommen en over zijn familie die volgens betrokkene zou zijn vermoord.
In detentie vertoonde de verdachte een manisch-psychotisch toestandsbeeld dat gekleurd werd door denkstoornissen, ontremming en agitatie. Het was moeilijk behandelbaar en stabiliseerde pas na maanden medicatiegebruik enigszins. Hoewel de verdachte tijdens zijn verblijf in het PBC consistent antipsychotische medicatie gebruikte en zich in een omgeving bevond waarbinnen veel externe structuur geboden werd, waren er ook tijdens het onderzoek in het PBC nog rest-psychotische klachten, zoals waarnemingsstoornissen, formele denkstoornissen, emotionele instabiliteit en enige mate van ontremming.
Volgens de deskundigen kan geconcludeerd worden dat bij de verdachte sprake is van een chronische kwetsbaarheid voor psychoses, waarbij tenminste in de laatste episode eveneens aanwijzingen worden gezien voor een manische ontregeling. In classificerende zin is er sprake van een schizoaffectieve stoornis.
Daarnaast maakt de verdachte zowel op sociaal-emotioneel als op intellectueel gebied een zeer beperkte indruk. Het gebrek aan inzicht in anderen en in sociale situaties maakt de verdachte kwetsbaar voor het ontwikkelen van achterdocht. Hierdoor raakt hij gemakkelijk overvraagd en kan hij moeilijk omgaan met de oplopende spanningen die daardoor ontstaan. Dit komt tot uiting in angsten en gedrag dat theatraal aandoet.
De deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst, en van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizoaffectieve stoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het feit.
De deskundigen hebben de indruk dat de verdachte onder druk stond door oplopende emoties die hij ervoer en die hem belemmeren in het schetsen van het beloop van de betreffende avond. Daarnaast benoemde hij ook zich delen niet meer te kunnen herinneren en lukte het de verdachte evenmin zich coherent te uiten over de gebeurtenissen, omdat zijn denken nog te gefragmenteerd en gedesorganiseerd was. De beschikbare verhoren bevatten eveneens een verwarrend relaas van de verdachte over de gebeurtenissen. De verdachte maakte tijdens de verhoren een evident verwarde, geagiteerde en paranoïde-psychotische indruk. Toen hij enkele dagen voor het tenlastegelegde gezien werd door de huisarts, beschreef deze ook een toename van paranoïdie in vergelijking met de van de verdachte bekende achterdocht. Ook sprak hij over ‘moordcomplotten’ al werd niet duidelijk wat hij hier destijds mee bedoeld heeft. De verdachte vertelde de avond voorafgaand aan het tenlastegelegde sigaretten te hebben willen halen, omdat hij zich gespannen voelde. Toen de pinautomaat niet werkte, leek dit de verdachte dermate veel spanning te hebben gegeven dat de reeds ingezette decompensatie zich in rap tempo heeft voortgezet. Er leek sprake te zijn van een verdere psychotische decompensatie, waarbij de verdachte het contact met de realiteit verloor en die zich vermoedelijk in de woning heeft voortgezet, gelet op het feit dat de verdachte ook na zijn aanhouding een floride psychotisch, geagiteerd toestandsbeeld liet zien.
Hoewel niet duidelijk is geworden wat er zich precies in de woning van de verdachte en het slachtoffer heeft afgespeeld, kan op basis van het beloop van eerdere psychotische episodes, de geleidelijke toename van decompensatie die werd gezien in de dagen voor en na het tenlastegelegde en de uitingsvorm van het delict gesteld worden dat de verdachte volledig onder invloed van zijn psychose handelde en dat hij volstrekt buiten de realiteit stond.
De verdachte heeft verklaard dat hij plots de ogen van zijn vrouw van kleur zag veranderen, waardoor hij ervan overtuigd was dat zij een vampier was of de duivel. Dergelijke paranoïde gedachtes worden ook in collaterale informatie van de GGZ beschreven tijdens een eerdere psychotische episode. Deze ideeën komen tot uiting in de steekverwondingen aan de ogen en het excessieve en destructieve geweld dat gebruikt is. De verdachte gaf eveneens aan last te hebben gehad van stemmen, waarvan de inhoud congruent was aan de paranoïde thema’s die speelden, zoals het sterven van zijn vrouw en kinderen, de oorlog en de duivel.
De deskundigen merken daarbij op dat de verdachte niet beschreven werd als een primair agressieve man, ook niet in relatie tot het slachtoffer. Hoewel sprake zou kunnen zijn geweest van een reële aanleiding voor de escalatie, zoals een mogelijke ruzie over de kinderen of een eventuele scheiding, achten zij onwaarschijnlijk dat het handelen van de verdachte primair is voortgekomen uit een dergelijk motief. De verdachte is in het verleden weliswaar op momenten ervaren als dreigend en onaangenaam in het contact, maar is niet eerder zo ernstig fysiek agressief geweest en was in psychosevrije periodes ook niet eerder fysiek agressief.
Concluderend adviseren de deskundigen dan ook om de verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de psychiater en psycholoog met betrekking tot de toerekening worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. Op basis van hun rapport concludeert ook de rechtbank dat het bewezen verklaarde feit de verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem ten aanzien van het bewezenverklaarde ontslaan van alle rechtsvervolging.