ECLI:NL:RBDHA:2019:6034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
C/09/574057 / FA RK 19-3849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen naar Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2019 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. Het verzoek is ingediend door de vader, wonende in Polen, die de onmiddellijke terugkeer van zijn twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2016, naar Polen verzocht. De moeder, die met de kinderen naar Nederland was verhuisd, heeft geen verweer gevoerd en verklaarde dat zij vrijwillig met de kinderen zou terugkeren naar Polen op 20 juni 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overbrenging van de kinderen naar Nederland ongeoorloofd was, aangezien de vader geen toestemming had gegeven en het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend. De rechtbank oordeelde dat de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Polen moest worden gelast, conform het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank heeft de teruggeleiding van de kinderen gelast en de moeder opgedragen hen uiterlijk op 21 juni 2019 terug te brengen. Tevens is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en zijn de proceskosten gecompenseerd. De vader en de moeder hebben hun overeenstemming over de teruggeleiding vastgelegd in een ondertekende vaststellingsovereenkomst, die aan de beschikking is gehecht. De beschikking is uitgesproken door mr. H.M. Boone, tevens kinderrechter, en griffier mr. S.G.J. Verkennis.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-3849
Zaaknummer: C/09/574057
Datum beschikking: 11 juni 2019

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 20 mei 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te Polen,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman te Heerlen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] (familienaam: [naam anders dan X] ),

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: -.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, met bijlagen.
Op 4 juni 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door een tolk in de Poolse taal, mevrouw [naam tolk] , en de moeder. Ter zitting is met partijen besproken dat de tolk ook voor de moeder vertaalt. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is aanwezig mevrouw [medewerker RvdK] . Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H.M. Boone.
De moeder heeft ter zitting een brief overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt:
- de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Polen) en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (Polen) naar Polen te gelasten, althans de afgifte van de minderjarigen aan de vader, althans een voorziening te treffen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- de moeder te veroordelen in de proceskosten;
- een en ander, voor zover de wet dit toelaat, met uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
De moeder heeft geen verweer gevoerd. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij vrijwillig met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal teruggaan naar Polen, op 20 juni 2019.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 1997 te [huwelijksplaats] , Polen.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , Polen;
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Polen.
- De vader en de moeder oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
- Op 20 juli 2018 is de moeder met de kinderen naar Nederland vertrokken.
- De moeder, de vader en de kinderen hebben de Poolse nationaliteit.
- De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nr.] .

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Polen zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Polen hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Nederland en dat de overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Pools recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige kinderen naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de minderjarige kinderen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Nu de moeder geen verweer heeft gevoerd en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige kinderen te volgen.
De rechtbank overweegt dat de strekking van het Verdrag (en de Uitvoeringswet) is dat het kind wordt teruggeleid naar het land van herkomst zodat daar zo nodig verdere beslissingen over de verblijfplaats van het kind kunnen worden genomen. Het is niet de bedoeling van het Verdrag dat in een teruggeleidingsprocedure wordt beslist over de verblijfplaats van het kind. De rechtbank zal daarom de teruggeleiding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Polen gelasten, op de na te melden wijze.
Op grond van artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. Nu de moeder geen verweer heeft gevoerd en heeft verklaard dat zij vrijwillig zal terugkeren naar Polen acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat de minderjarigen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren worden toegewezen.
Aanhechting proces-verbaal
De vader en de moeder hebben hun volledige overeenstemming over de teruggeleiding vastgelegd in de door hen op 4 juni 2019 ter zitting ondertekende vaststellingsovereenkomst bij proces-verbaal. De rechtbank zal deze overeenkomst aan de beschikking te hechten.
De vader en de moeder wensen gezien deze algehele overeenstemming en teruggeleiding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Polen uiterlijk op 21 juni 2019 geen nieuwe inhoudelijke behandeling meer op een meervoudige kamer.
Kosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , Polen;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Polen,
naar Polen uiterlijk op 21 juni 2019, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Polen en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Polen, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 21 juni 2019, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Polen;
*
bepaalt dat de in kopie aangehechte en ondertekende vaststellingsovereenkomst bij proces-verbaal van 4 juni 2019 deel uitmaakt van deze beschikking;
*
en verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2019.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.