ECLI:NL:RBDHA:2019:6021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
NL19.7433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van gestelde homoseksualiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse man, heeft op 14 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt homoseksueel te zijn. Deze aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de gestelde homoseksualiteit door verweerder als ongeloofwaardig werd geacht. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend, die alle waren afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser heeft verklaard dat hij zijn homoseksualiteit pas in Nederland heeft ontdekt en dat hij een relatie heeft gehad met een andere homoseksuele man, [A], die wel een asielvergunning heeft gekregen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig heeft geacht, maar de overige elementen van zijn asielrelaas, waaronder zijn homoseksuele gerichtheid en de relatie met [A], ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.7433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

ProcesverloopBij besluit van 25 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.E.J.M. van den Toorn, waarnemer en kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Ostadhasanbanna. Voorts waren aan de zijde van eiser aanwezig [A], [B] en [C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Afghaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft op 12 november 2015 voor het eerst een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 5 april 2016 afgewezen. Met de uitspraak van 6 april 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling; 201608785/1/V2) is dit besluit onherroepelijk geworden.
Op 22 juni 2016 heeft eiser nogmaals een asielaannvraag ingediend, dat bij besluit van 1 augustus 2018 is afgewezen. Dit besluit is met de uitspraak van 6 november 2018 (201807454/1/V2) van de Afdeling onherroepelijk geworden.
3. Eiser heeft op 14 februari 2019 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft daartoe, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Hij stelt dat hij homoseksueel is en dat deze gevoelens zijn ontstaan toen hij 13 à 14 jaar oud was. In Afghanistan ging hij uitsluitend om met jongens en merkte dat hij niet dezelfde belangstelling had voor meisjes als zijn leeftijdsgenootjes. Hij wist toen nog niet dat hij homoseksuele gevoelens had. In Nederland werd eiser steeds zekerder van zijn homoseksuele geaardheid. Hij heeft een kortstondige relatie gehad met een meisje, [X], maar toen hij niet in staat bleek intiem met haar te zijn raakte hij nog overtuigder van zijn geaardheid. Door zijn relatie met [A], die een asielvergunning heeft gekregen vanwege diens homoseksuele geaardheid, is eiser volledig overtuigt van zijn homoseksuele geaardheid.
4. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f en g, van de Vw, als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- homoseksuele gerichtheid;
- relatie met [A].
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar de overige elementen ongeloofwaardig geacht. Er is volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is, nu daarin staat vermeld dat mr. [Y] een zienswijze heeft ingediend. De zienswijze is echter ingediend door de gemachtigde van eiser. Voorts heeft verweerder bij schrijven van 25 maart 2019 aan de gemachtigde van eiser doorgegeven dat in het besluit niet de juiste rechtsgevolgen en rechtsmiddelen zijn opgenomen. Het besluit dient reeds daarom te worden vernietigd.
Eiser betoogt voorts dat verweerder zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De omstandigheid dat eiser niet in staat bleek seksuele gemeenschap met [X] te hebben of dat eiser zich op enig moment seksueel aangetrokken voelde tot mannen, wijst er niet direct op dat eiser homoseksueel zou zijn. Maar dat rechtvaardigt ook niet de conclusie dat eiser geen homo is. Eiser heeft voldoende inzicht gegeven in zijn proces van bewustwording. Ook uit de omstandigheid dat hij samen met [A] naar bijeenkomsten van het COC is geweest is een aanwijzing dat eiser homoseksueel is. Verder heeft verweerder er geen rekening mee gehouden dat de homoseksualiteit van [A] geloofwaardig is geacht en hij op grond daarvan een asielvergunning heeft gekregen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De omstandigheid dat in het bestreden besluit een onjuiste persoon als gemachtigde van eiser wordt genoemd moet worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. De rechtsgevolgen en rechtsmiddelen zijn bij schrijven van dezelfde dag als het bestreden besluit hersteld. Eiser is door de onjuistheid daarvan in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet benadeeld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding dat het bestreden besluit dusdanig onzorgvuldig is dat deze op grond daarvan dient te worden vernietigd.
5.2
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser algemene antwoorden heeft gegeven op de vragen wat hij leuk vond aan de jongens in het AZC in [PLAATS]. Verweerder heeft voorts de verklaring van eiser dat hij zich nadat hij zich bewust was van zijn homoseksualiteit rust voelde en blij was, te vaag en algemeen mogen achten. Verweerder heeft van eiser, die afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit niet geaccepteerd is en die ook al ruim drie jaar in Nederland verblijft meer wogen verwachten van de verklaringen over zijn eigen ervaring en persoonlijke beleving van zijn seksuele gerichtheid. Voor zover eiser heeft betoogd dat de omstandigheden dat hij niet in staat bleek tot seksuele gemeenschap met [X] en dat hij zich aangetrokken heeft gevoeld tot mannen onvoldoende is, niet de conclusie rechtvaardigt dat de gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig zou zijn, wordt overwogen dat dit niet de enige aspecten zijn op basis waarvan tot dat oordeel is gekomen. Bovendien is het aan eiser om zijn gestelde homoseksualiteit aannemelijk te maken.
Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser pas vlak voor zijn geplande uitzetting asiel heeft aangevraagd op grond van zijn homoseksualiteit. De stelling van eiser dat hij de exacte datum van overdracht niet zou hebben geweten, doet daar niet aan af, nu hij in vreemdelingenbewaring zit om uitgezet te worden. Niet valt in te zien dat eiser dit niet eerder heeft kunnen aanvoeren, nu hij al sinds begin 2018 lid is van het COC, een relatie met [A] stelt te hebben en overtuigd was van zijn homoseksualiteit. Daarbij wordt erop gewezen dat [A] ter zitting heeft verklaard zelf in februari 2018 opnieuw asiel op grond van zijn homoseksualiteit heeft aangevraagd, en in die procedure bovendien heeft verklaard dat hij een relatie met eiser zou hebben. Niet valt in te zien waarom eiser niet eerder ook op deze grond asiel heeft kunnen aanvragen. Net als de andere jongens van zijn groep in het AZC. In dit licht komt het niet aannemelijk over dat eiser niet eerder over zijn homoseksualiteit durfde te verklaren omdat hij zich schaamde. Daarbij komt dat dit niet valt te rijmen met de verklaringen van eiser dat hij rust voelde en blij was toen hij zich realiseerde homoseksueel te zijn.
Bovendien betoogt eiser dat hij vanaf januari 2018 met [A] mee ging naar feestjes en bijeenkomsten van het COC, drie keer op invitatie en vijf keer gewoon kwam binnenvallen. De uitnodigingen gingen via email en whatsapp. Gelet hierop valt niet in te zien dat eiser helemaal niets durfde te verklaren over zijn homoseksualiteit tijdens de vorige asielprocedure, die toen nog liep. Eiser verklaarde in die procedure alleen dat hij afvallige van de islam was en zich had bekeerd tot het humanisme. Hetgeen overigens ongeloofwaardig is geacht. Het bevreemdt dat eiser al sinds begin 2018 lid is van het COC en al sinds 2016 in een groep met andere homoseksuele jongens verkeert en dan niets over zijn eigen homoseksualiteit verklaart bij de Nederlandse autoriteiten, terwijl hij hier asiel wil hebben.
5.3
Voorts heeft verweerder de relatie met [A] ongeloofwaardig mogen achten. Verweerder heeft daartoe niet ten onrechte overwogen dat de verklaringen van eiser over zijn contact met [A], de woonsituatie van [A] en hun bezoekjes aan bijeenkomsten van het COC onvoldoende blijk geven van een (liefdes)relatie. Ook uit de overgelegde verklaring van [A] blijkt dit onvoldoende. De omstandigheid dat [A] wel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van zijn homoseksualiteit heeft gekregen, maakt niet dat de homoseksuele gerichtheid van eiser en zijn relatie met [A] daarmee ook geloofwaardig is. Eiser dient hier zelf geloofwaardig over te verklaren. Hij is hierin niet geslaagd.
Gelet op voorgaande heeft verweerder de homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2019.
griffier rechter
De uitspraak is bekend gemaakt aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.