ECLI:NL:RBDHA:2019:6018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
NL19.7613 en NL19.7615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, bestaande uit een eiser en eiseres met hun minderjarige kind, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 1 april 2019 besloten om de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen.

Eisers hebben aangevoerd dat zij in Italië en Duitsland eerder verzoeken om internationale bescherming hebben ingediend en dat er een intentie was om aangifte te doen van mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ten tijde van de bestreden besluiten nog geen aangifte was gedaan, en dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvragen niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht van onevenredige hardheid zouden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de gezondheidstoestand van de eiseres niet zodanig was dat Nederland het meest aangewezen land was voor behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 mei 2019 en is bekendgemaakt aan de partijen, waarbij tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.7613 en 19.7615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2019 in de zaken tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer] en

[eiseres],eiseres, V-nummer [V-nummer],
mede namens hun minderjarige kind
[kind], V-nummer [V-nummer]
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluiten van 1 april 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2019.
Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 12 juni 2015 in Italië en op 19 juni 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Uit onderzoek op grond van artikel 34 van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: Dublinverordening) is gebleken dat dat de Duitse autoriteiten geen claimverzoek bij Italië hebben neergelegd en het asielverzoek van eisers inhoudelijk hebben afgewezen. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening Duitsland verzocht eisers terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben hiermee op 8 februari 2019 ingestemd.
2. Verweerder heeft bij schrijven van 26 april 2019 medegedeeld dat bij besluit van 5 april 2019 aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de regelgeving voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel met de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ is verleend. Nederland is daardoor de verantwoordelijke lidstaat geworden voor de behandeling van de asielaanvragen. De rechtsgevolgen van de bestreden besluiten komen daarmee te vervallen.
3. Eisers hebben er terecht op gewezen nog belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep in verband met een proceskostenvergoeding.
4. Eisers betogen dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. In de zienswijze hebben zij al aangegeven dat zij in het kader van hun intentie om aangifte te doen van mensenhandel een intake hebben gehad bij de politie en dat de politie te kennen heeft gegeven de aangifte te zullen opnemen. Dit had voor verweerder voldoende aanleiding moeten zijn navraag te doen bij de politie en de aanvragen aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
5. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.1
Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat hij in het kader van de Dublinprocedure gehouden is spoedig een besluit te nemen. Ten tijde van de bestreden besluiten was er nog geen aangifte mensenhandel gedaan. Eisers hebben hun stellingen dat zij een intake hebben gehad en dat de politie hun aangifte zal opnemen niet in de zienswijze met stukken onderbouwd. Verweerder was dan ook gerechtigd de bestreden besluiten te nemen. Daarbij komt dat verweerder er in de bestreden besluiten terecht op heeft gewezen dat ook als na de asielprocedure blijkt dat eisers aangifte hebben gedaan, alsnog een verblijfsvergunning op humanitaire gronden kon worden verleend.
5.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Niet gebleken is dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Dat eisers bang zijn om terug te gaan naar Duitsland, omdat zij zeker zijn dat de mensenhandelaar waarvan zij slachtoffer zijn hen zal vinden, is daartoe onvoldoende. Bij voorkomende problemen in Duitsland kunnen betrokkenen zich wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Duitsland dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen.
5.3
Ten aanzien van de gezondheid van eiseres overweegt de rechtbank dat uit de door eiseres overgelegde medische documenten niet blijkt dat zij onder specialistische behandeling is of deze behoeft. Verder zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen.
5.4
Nu verweerder de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, heeft verweerder in de bestreden besluiten eveneens terecht overwogen dat die besluiten tevens als overdrachtsbesluiten gelden. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de overdrachtsbesluiten heeft genomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2019.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.