In deze zaak is in geschil of de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015 door de inspecteur van de Belastingdienst terecht zijn opgelegd aan eiser, die enig aandeelhouder is van een besloten vennootschap waarin zijn pensioenaanspraken zijn ondergebracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die vergezeld gingen van verzuimboetes. De rechtbank heeft op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting op 4 april 2019 heeft plaatsgevonden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de inspecteur zich liet vertegenwoordigen door twee medewerkers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen aangifte heeft gedaan voor de jaren in kwestie, ondanks herhaalde uitnodigingen en aanmaningen van de Belastingdienst. Eiser heeft aangevoerd dat de voormalige accountant van de vennootschap ten onrechte een pensioen heeft opgegeven, wat zou leiden tot dubbele belastingheffing. De rechtbank oordeelt dat eiser verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de aangifte en dat de inspecteur de aanslagen op een redelijke schatting heeft gebaseerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzuimboetes niet passend zijn, gezien de gezondheidstoestand van eiser, en heeft deze vernietigd.
De rechtbank heeft de beroepen van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboetes, en bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.