ECLI:NL:RBDHA:2019:5965
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Dublinverordening in asielprocedure met betrekking tot gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 juni 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd de zaak behandeld in samenhang met een andere zaak. Eiser stelde dat hij de biologische vader was van zijn kind en dat dit gezinsleven aanleiding moest geven om de aanvraag in Nederland te behandelen.
De rechtbank overwoog dat de verweerder in het bestreden besluit voldoende had gemotiveerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die maakten dat de overdracht aan Frankrijk onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet zonder meer in gezinsverbanden aanleiding hoefde te zien om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser, waaronder het feit dat hij en zijn partner pas in Nederland een relatie zijn aangegaan, niet voldoende waren om de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.