4.1Verweerder stelt terecht dat uit de verklaringen van eiser in het gehoor van 17 april 2019 blijkt dat het proces van bekering, dat eiser zou hebben doorgemaakt, plaats zou hebben gevonden tijdens zijn eerste asielprocedure, maar dat noch uit de gehoorverslagen in die procedure, noch uit de beroepsgronden tegen het besluit van 2 juli 2017 blijkt dat eiser destijds over de gestelde bekering heeft verklaard. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser over zijn bekering niets heeft gemeld in zijn vorige asielprocedure, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de bekering. Eiser was immers ook destijds op de hoogte van het feit dat hij bij een ongunstig afloop van de beroepsprocedure, naar Iran zou moeten terugkeren alwaar hij een groot risico zou lopen als bekeerling. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser niets over zijn bekering heeft verklaard omdat hij zijn bekering toen niet voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning wilde gebruiken. De verklaring van eiser dat dat aan het Gods wil heeft gelegen dat hij toen niets heeft verklaard over de bekering en nu wel, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht voor een ander oordeel.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de motieven van zijn bekering niet aannemelijk heeft gemaakt.
Aangezien de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is bevonden in de voorgaande asielprocedure en eiser in zijn gehoor opvolgende aanvraag heeft verklaard dat hij geen nieuwe elementen of bevindingen heeft die zijn geaardheid anders zou doen beoordelen, heeft verweerder de door eiser gegeven uitleg dat hij zich aangetrokken tot het christendom voelde vanwege de acceptatie van zijn homoseksuele gerichtheid door de kerk, niet ten onrechte niet aannemelijk geacht.
Verweerder heeft aan eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser in algemeenheden is blijven steken in zijn antwoorden op de vraag wat het christendom voor hem persoonlijk betekent. De verklaringen van eiser dat hij zich als herboren voelt sinds hij tot het christendom bekeerd is en hiermee ware liefde heeft gevonden, hij hiervóór erg negatief in het leven stond en met het christendom rust heeft gevonden, heeft verweerder niet ten onrechte algemeen en onvoldoende concreet bevonden. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met die verklaringen geen inzicht heeft verschaft wat zijn eigen, specifieke beweegredenen waren om zich tot het christendom te bekeren. Van eiser had wel mogen worden verwacht om daarover uitleg te geven, te meer nu eiser uit een streng gelovig land afkomstig is, waar bekeerlingen veel risico lopen op vervolging.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende kennis had op de vraag waarmee de protestante evangelische kerk, waarvan eiser lid is geworden, zich onderscheidt van andere christelijke stromingen. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat van iemand die heeft verklaard om meer dan zes maanden wekelijks naar de kerk en Bijbelstudie te zijn geweest, verwacht mag worden meer gedetailleerd over dat verschil te kunnen verklaren.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde doopceremonie en de overgelegde doopakte niet maken dat van een (oprechte) bekering sprake is. Weliswaar kunnen stukken afgegeven door een kerk, zoals een doopakte, als steunbewijs voor een bekering dienen, echter is het aan eiser om tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over zijn motieven voor, en proces van, bekering, en zijn kennis van de nieuwe religie en de daarin gekozen stroming inzichtelijk te maken. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het voornemen afdoende gemotiveerd dat eiser hierin niet is geslaagd.
De rechtbank merkt op dat de antwoorden van eiser in het gehoorverslag over het moment waarop hij is bekeerd (definitief is gaan geloven), mogelijk voor verschillend uitleg vatbaar zijn, maar dat dit in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel kan leiden.