Op 18 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2004, naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen, omdat er een ernstig vermoeden bestond dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig werd bedreigd. De ouders van de minderjarige, die in Luxemburg wonen, zijn in een conflict verwikkeld waarbij beide partijen elkaar beschuldigen van ernstige feiten. De moeder is op 11 maart 2019 naar Nederland vertrokken, gevolgd door de minderjarige op 13 maart 2019. De vader heeft sindsdien geen contact meer gehad met zijn dochter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geconstateerd dat de minderjarige zich in een onveilige situatie bevindt, zonder contact met haar vader, en heeft daarom verzocht om een jeugdbeschermer in te schakelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om een neutrale derde partij in te schakelen om de situatie van de minderjarige te beoordelen en het contact met de vader te faciliteren. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Rotterdam voor een periode van drie maanden.