ECLI:NL:RBDHA:2019:5687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
C/09/570674 KG-ZA 19.294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting tenuitvoerlegging onherroepelijk strafvonnis i.v.m. ingediend herzieningsverzoek afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk strafvonnis op te schorten. [eiser] was eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor het medeplegen van zware mishandeling. De Hoge Raad had het cassatieberoep van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de veroordeling onherroepelijk was geworden.

De aanleiding voor de vordering tot opschorting was een herzieningsverzoek dat [eiser] had ingediend, gebaseerd op een nieuwe verklaring van [C], de broer van de opdrachtgever [A]. [C] verklaarde dat hij één van de uitvoerders van de mishandeling was en dat [eiser] hem geen opdracht had gegeven. [eiser] stelde dat deze verklaring een novum was dat tot een vrijspraak zou moeten leiden.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat [eiser] niet aannemelijk had gemaakt dat het herzieningsverzoek met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou slagen. De rechtbank weegt zwaar dat de veroordeling van [eiser] was gebaseerd op meerdere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van [A] en afgeluisterde gesprekken. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe verklaring van [C] de bewijsconstructie van het Hof niet onhoudbaar maakte.

Daarom werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke gevangenisstraf moet plaatsvinden, tenzij er zeer sterke redenen zijn om hiervan af te wijken.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/570674 / KG ZA 19/294
Vonnis in kort geding van 28 mei 2019
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. Y.M. Prins te Groningen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding van 29 maart 2019, met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 9 mei 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (‘het Hof’) heeft [eiser] bij arrest van 20 juni 2017 (‘het Arrest’) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden voor het medeplegen van zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade. De Hoge Raad heeft het door [eiser] tegen het Arrest ingestelde cassatieberoep op 9 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard, zodat de veroordeling onherroepelijk is geworden.
2.2.
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof in het Arrest onder meer het volgende overwogen:
“Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade, zoals meer subsidiair is ten laste gelegd.
Uit het aan dit arrest als bijlage aangehecht overzicht van bewijsmiddelen blijkt dat [X] op 29 februari 2012 in het trappenhuis van zijn flatwoning aan de [adres] te [plaats] ernstig is mishandeld door twee personen. De mishandeling is van tevoren zorgvuldig voorbereid. Opdrachtgever van deze mishandeling is [A] . [A] heeft in de week voorafgaand aan de mishandeling verdachte benaderd en hem verzocht de mishandeling uit te laten voeren tegen betaling van € 2.000,-.
Verdachte ( [eiser] , vzr) heeft hierover verklaard dat [A] hem benaderde, omdat hij was bestolen door zijn vriend [X] en dat hij hem daarom een lesje wilde leren. Verdachte heeft verklaard dat hij geroerd was door het feit dat [A] was bestolen door zijn vriend [X] .
Blijkens het OVC-gesprek van 22 februari 2012 is tussen hen precies besproken wat de bedoeling was:
Die handen, die handen, die knieën moeten kapot hij moet niet meer lopen en die gezicht.
Verdachte heeft die opdracht ook begrepen. Hij heeft in dit verband nog het volgende verklaard:
Hij (het hof begrijpt: [A] ) wou dat die jongen een paar klappen zou krijgen. Maar niet dat hem wat ergs zou overkomen. Hij zou niet helemaal in elkaar getrimd worden, want hij kent zijn moeder, hij kent zijn familie, ze zijn samen opgegroeid, dus dat was de bedoeling van [A] .
Om de mishandeling voor te bereiden hebben verdachte en [A] poolshoogte genomen bij de woning van het slachtoffer. Dat blijkt zowel uit OVC-gesprekken als uit de verklaring van verdachte. De situatie ter plekke is grondig bekeken en de verschillende mogelijkheden en onmogelijkheden zijn besproken.
Omdat het slachtoffer steeds maar niet naar buiten kwam moest een plan worden verzonnen om hem naar buiten te lokken. Daarvoor is een bekende van het slachtoffer ingeschakeld: [B] . Die heeft verdachte meegenomen voor een autoritje, zodat de personen die hem zouden mishandelen zich konden verstoppen in het trappenhuis van zijn woning. Blijkens de aangifte van het slachtoffer is dit ook precies wat er gebeurde: toen hij weer thuis kwam en de trap van zijn op de eerste verdieping gelegen appartement op liep werd hij aangevallen door twee personen met honkbalknuppels die van de trap naar beneden kwamen.
Blijkens de aangifte van [X] en de letselverklaring is de opdracht conform de tussen verdachte en [A] besproken instructies uitgevoerd.
Minder dan een uur na de mishandeling heeft verdachte -contact met [A] en hem gevraagd om direct bij hem langs te komen.
Voorbedachte rade en zwaar lichamelijk letsel
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt van een zeer zorgvuldig en doordacht plan van verdachte en zijn opdrachtgever om aan [X] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bedoeld in artikel 303 wetboek van strafrecht, zoals meer subsidiair is ten laste gelegd.
medeplegen
Gelet op de rol van verdachte, te weten het aanvaarden van de opdracht, het overleggen met de opdrachtgever, het verkennen van de plaats delict, het inschakelen van andere personen om de mishandeling uit te voeren en het geven van instructies aan die personen, is sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met de daadwerkelijke uitvoerders van de mishandeling dat verdachte aangemerkt kan worden als medepleger van het meer subsidiair ten laste gelegde.
verweren verdachte
Het verweer van verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de mishandeling, omdat hij weliswaar de opdracht van [A] heeft aangenomen, maar nooit van plan is geweest om deze ook daadwerkelijk uit te voeren, wordt verworpen. (…) Ter zitting van het hof heeft verdachte (..) verklaard dat hij in die tijd helemaal geen behoefte had aan geld. Daarnaast is het volstrekt onaannemelijk dat verdachte, die zegt geroerd te zijn door het feit dat zijn vriend [A] door een andere vriend ( [X] ) is bestolen, vervolgens [A] om de tuin gaat leiden door een opdracht te aanvaarden die hij nooit zal uitvoeren om er een paar centen aan te kunnen verdienen. Dat verdachte de opdracht uiteindelijk niet heeft uitgevoerd blijkt ook op geen enkele wijze uit de OVC-gesprekken en telefoongegevens die zich in het dossier bevinden.
Verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het OVC-gesprek van 22 februari 2012 tussen hem en [A] geen betrekking heeft op de voorgenomen mishandeling van [X] , maar betrekking heeft op de eveneens geplande mishandeling van [Y] (alias [Y1] of [Y2] ) en daarom niet voor het bewijs van de mishandeling van [X] gebruikt kan worden.
Het hof verwerpt het verweer. Blijkens verdachtes uitgewerkte politieverklaring van 29 september 2012 heeft hij verklaard dat hij met betrekking tot [X] door [A] is benaderd, dat hij heeft gekeken en dat hij heeft toegezegd de mishandeling te zullen regelen. Dat verdachte ook daadwerkelijk samen met [A] heeft gekeken bij de woning van [X] vindt steun in het OVC-gesprek van 22 februari 2012 tussen [A] en verdachte. Uit dat gesprek blijkt dat ze op dat moment voor een woning geparkeerd staan en dat ze kijken naar manieren om binnen te komen. Verdachte zegt in dat gesprek: Ja. Het mooie is, hij heeft geen bovenburen hè. De buren precies boven hem die zijn er niet.
Ter zitting van het hof heeft verdachte foto’s overgelegd van de woningen van zowel [X] als [Y] .
Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 mei 2017 blijkt dat verdachte het volgende heeft verklaard:
[Y1] heeft geen bovenburen. Ik heb foto’s meegenomen van zijn flat om dat aan te tonen. [X] had wel bovenburen.(…)
Gelet hierop en op de inhoud van het OVC-gesprek kan dit gesprek alleen maar betrekking hebben op de woning van [X] , omdat zijn woning wel een woning boven zich heeft in tegenstelling tot de woning van [Y] .”
2.3.
Als bijlage bij het arrest heeft het Hof de redengevende bewijsmiddelen weergegeven waarop het Hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd. De door het Hof gebruikte bewijsmiddelen bestaan onder meer uit:
‘5.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2012 (..) inhoudende uitwerkingen van OVC- gesprekken, zakelijk weergegeven (gesprek tussen [eiser] ( [eiser] , vzr) en [A] ( [A] , vzr) op 22 februari 2012) (..):
(…)
[eiser] : Ik zei, luister ik zo uh.. het geld staat klaar weet je. Als je (onverstaanbaar) wilt (je
moet hem)pakken, het geld staat klaar. Hij zei, die vriend, hij zei dan
wordt het al een beetje een soort overval. Ik zo nee.
[eiser] : Ik zo nee, want wij, wij, wij geven je geen opdracht voor overval. Wij hoeven geen geld. Ik. wij betalen jou geld, snap je wat ik bedoel? Dus je wordt betaald om iets te doen. En als je daar nog wat binnen ziet dan is het mooi meegenomen. (Onverstaanbaar) begrijp je. Daarom zei ik je moet naar binnen gaan ‘want dan heb je kans dat er geld ligt. Begrijp je. Die vriend van hem (onverstaanbaar) (zat deze maand in Curaçao).
(…).
[eiser] : Van dat wachten. Dat is niet goed voor hem. Ik zei (onverstaanbaar) die handen, die handen, die knieën moeten kapot hij moet niet meer lopen en die gezicht. Hij zei ja maak jij je maar niet druk zeg, komt goed. Laat ik hem eerst te pakken krijgen, weet je wel.”
(…)
7. Een proces-verbaal van bevindingen (…) betreffende de woordelijke uitwerking van het verhoor (..) d.d. 25 september 2012, (losbladig), inhoudende de verklaring van [eiser] (zakelijk weergegeven):
[eiser] = [eiser]
: uh, ik uh, ja ik ben in het verleden wel eens benaderd met het verhaal over meneer [X] . Daar uh heb ik wel met iemand over gesproken. [A] was de beste vriend van een andere […] . (…) En uh, wat ik heb begrepen is dat die uh, die neger [X] die heeft die radio- [A] genaaid. Niet eenmaal, niet tweemaal, maar minimaal drie keer. (…). Hij heeft mij gevraagd of ik misschien die jongen wilde aanpakken en of ik uh mensen kende die dat wilden. Ik heb hem (niet verstaanbaar) gezegd, ja wat schuift het? Hij heeft hem echt benadeeld, dus ik zeg je eerlijk, ik vond ook destijds ook dat hij wel klappen verdiende. (…) Verbalisant: heb jij er twee duizend euro voor gekregen? K: dat is wat de afspraak zou zijn ja.
8. Een proces-verbaal van bevindingen (…) betreffende de woordelijke uitwerking van het verhoor (…) d.d. 26 september 2012, (losbladig), inhoudende de verklaring van [eiser] (zakelijk weergegeven):
[eiser] = [eiser]
: voor het geval, zeker een jaar of 2 geen contact, denk ik. Hij kwam echt specifiek voor die voorval naar mij toe. Nou, hij zat er echt in de maag mee en hij wou dat die jongen een paar klappen zou krijgen. Ze waren beste vrienden.
(…)
[eiser] : (…) Ik was er dus wel voor benaderd en ik heb wel met hem gekeken en ik heb hem zelfs gezegd dat ik het zou regelen.
9. De verklaring afgelegd als getuige door [A] bij de raadsheer-commissaris op 4 juni 2015: zakelijk weergegeven inhoudende:
Ja, ik ken [X] . (…) Er waren wel problemen, dat ontken ik niet. Ik had wel de intentie om hem wat aan te doen. De reden daarvoor was dat hij dingen van mensen had gestolen en dat ik daar ook onder leed. Ja, ik had wel een plan met [eiser] . Ik vroeg aan [eiser] of hij dat wilde doen. Met ‘dat’ bedoel ik mensen te pakken. Ik heb [eiser] gevraagd voor [X] . Ik heb zelf gepost bij onder andere [X] . Hij heeft hennep gestolen.”
2.4.
[eiser] heeft op 25 oktober 2018 een oproep ontvangen om zich op 7 december 2018 te melden om de gevangenisstraf te ondergaan. [eiser] heeft tegen de oproep een bezwaarschrift ingediend. In dat bezwaarschrift verzoekt [eiser] de tenuitvoerlegging van de straf met drie maanden uit te stellen. Als reden voor het uitstel heeft [eiser] aangevoerd dat zijn bedrijf bezig is bij de ontwikkeling van een applicatie, waar hij betrokken bij moet zijn. De selectiefunctionaris van de Divisie Individuele Zaken (‘de Selectiefunctionaris’) heeft het bezwaar op 29 november 2018 gegrond verklaard en een eenmalig uitstel tot 4 maart 2019 verleend.
2.5.
Op 29 november 2018 heeft [eiser] een oproep ontvangen om zich op 4 maart 2019 te melden om de gevangenisstraf te ondergaan.
2.6.
Op 1 maart 2019 heeft de advocaat van [eiser] een ondertekende verklaring (met door de advocaat ingevulde vragen) ontvangen van [C] . [C] is de broer van [A] . In die verklaring wordt onder meer de door het Hof voor het bewijs gebruikte aangifte van [X] (‘ [X] ’) aangehaald, waarin [X] verklaart over de mishandeling op 29 februari 2012 door twee mannen (aangeduid als persoon 1 (met een honkbalknuppel) en persoon 2). In de schriftelijke verklaring verklaart [C] onder meer het volgende (de antwoorden ‘A’ zijn ingevuld door [C] , de vragen (‘V’) zijn gesteld door de advocaat van [eiser] , vzr):
“V: Was u één van de twee personen die [X] hier beschrijft?
A: Ja
V: Was u de man met de honkbalknuppel (‘persoon 1’), of de andere man met de capuchon (‘persoon 2’)?
A: Persoon 2 (capuchon)
V: Kun u verklaren wie die andere persoon – uw mededader  was?
A: Nee
V: Waarom heeft u [X] mishandeld?
A: In een opwelling
V: Wat is uw relatie tot [A] ?
A: Dat is mijn broertje
(…)
V: Heeft [eiser] u benaderd voor het uitvoeren van de mishandeling van [X] ?
A: Nee
V: Heeft u uw mededader (zelf) gevraagd om mee te doen, of is hij door iemand benaderd voor het uitvoeren van de mishandeling van [X] ?
A: Nee, hij heeft mij meegenomen na het horen van de inbraken en diefstal, gepleegd door [X]
V: Wat heeft u doen besluiten om nu openheid van zaken te geven over uw rol bij de mishandeling van [X] ?
A: Ik hoorde dat [eiser] is veroordeeld voor iets wat hij niet heeft gedaan en dat wil ik niet op mijn geweten hebben.
V: Bent u bereid om hetgeen u vandaag aan mij verklaart, op een later moment ook tijdens een verhoor bij de politie of de rechter(-commissaris) te verklaren
A: Ja”
2.7.
Per e-mail 4 maart 2019 heeft de advocaat van [eiser] aan de landelijke executie advocaat-generaal gemeld dat [eiser] een verzoek als bedoeld in artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft ingediend bij de procureur-generaal om ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag nader onderzoek te verrichten naar de verklaring van [C] . Ook wijst de advocaat op de grote persoonlijke en financiële gevolgen die de tenuitvoerlegging van de straf voor [eiser] zal hebben, omdat het wegvallen van [eiser] gevolgen zal hebben voor de doorontwikkeling van de applicatie waarbij hij betrokken is. De advocaat van [eiser] verzoekt de tenuitvoerlegging van de straf op te schorten totdat de resultaten van het verzoekschrift (en een eventueel verzoekschrift tot herziening, in het verlengde daarvan) bekend zijn.
2.8.
De landelijke executie advocaat-generaal heeft het opschortingsverzoek bij beslissing van 7 maart 2019 afgewezen. De advocaat-generaal schrijft onder meer:
“Het verzoek tot uitstel is te laat ingediend. U heeft immers het verzoek niet binnen 7 dagen na ontvangst van de zelfmeldbrief, gedaan. Dit leidt ertoe dat in beginsel geen uitstel kan worden verleend. Daarnaast is hetgeen dat u heeft aangevoerd niet zodanig van aard dat dit tot uitstel zou moeten leiden. Daarbij weegt ook zwaar dat hij reeds eerder uitstel heeft gehad.”
2.9.
[eiser] heeft een beroepschrift ingediend tegen de bovenstaande beslissing. De beroepscommissie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (‘RSJ’) heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Penitentiaire beginselenwet niet in een beroepsmogelijkheid tegen deze beslissing voorziet. De RSJ heeft tevens overwogen dat [eiser] geen belang heeft bij zijn beroep, omdat hij zich op 4 maart 2019 niet heeft gemeld en als gevolg daarvan zijn status als zelfmelder heeft verloren.
2.10.
Op 14 maart 2019 heeft de advocaat van [eiser] een verzoek tot herziening als bedoeld in artikel 457 Sv ingediend bij de Hoge Raad, op grond van de verklaring van [C] dat hij één van de twee uitvoerders van de mishandeling van [X] is geweest, dat [eiser] hem daartoe geen opdracht heeft gegeven en dat hij in dit verband op eigen initiatief heeft gehandeld. Volgens [eiser] is die verklaring een novum, dat evident onverenigbaar is met het oordeel van het Hof, zodat het ernstige vermoeden bestaat dat, als deze feiten bij het Hof bekend waren geweest, zij tot een vrijspraak zouden hebben geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de Staat beveelt de tenuitvoerlegging van de in het Arrest opgelegde gevangenisstraf en de internationale signalering van [eiser] te schorsen, totdat de Hoge Raad over het door [eiser] ingediende herzieningsverzoek heeft geoordeeld of totdat in een bodemprocedure over het onderhavige geschil is beslist, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. De Staat handelt onrechtmatig door de straf ten uitvoer te leggen, aangezien het herzieningsverzoek van [eiser] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal slagen. Vanwege de nieuwe verklaring van [C] ontstaat het ernstige vermoeden dat indien deze ten tijde van het onderzoek bij het Hof bekend zou zijn geweest, dit tot een vrijspraak zou hebben geleid. [eiser] heeft altijd verklaard niet bij de mishandeling betrokken te zijn geweest. Met de verklaring van [C] – die daarin bekent één van de uitvoerders te zijn  kan de veroordeling niet in stand blijven. Gelet op deze verklaring zijn er twee alternatieve scenario’s. Ofwel [A] verstrekte de opdracht voor de mishandeling, in welk geval het onlogisch en onwaarschijnlijk is dat hij zijn broer deze opdracht via [eiser] gaf en daarvoor ook nog geld betaalde. Ofwel de mishandeling vond in een opwelling plaats, zoals [C] verklaart. Ook dat is niet verenigbaar met een opdracht door [eiser] . [C] heeft ook verklaard dat [eiser] niets met de mishandeling te maken heeft, aldus [eiser] .
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de orde is de vraag of de tenuitvoerlegging van de door het Hof opgelegde gevangenisstraf in het licht van het door [eiser] ingediende herzieningsverzoek moet worden opgeschort.
4.2.
Voorop staat dat een veroordelende beslissing van de strafrechter waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook
moetworden ten uitvoer gelegd. De wet kent aan een herzieningsaanvraag geen schorsende of opschortende werking toe. De Hoge Raad
kanop grond van artikel 473 lid 4 Sv hangende zijn beslissing op de herzieningsaanvraag de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak opschorten. De veroordeelde kan ook om toepassing van deze bevoegdheid vragen. De Hoge Raad is niet verplicht om daarop te responderen (hoewel het voor de hand ligt dat dit wel gebeurt).
4.3.
In de rechtspraak is aanvaard dat de veroordeelde tevens in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad in kort geding om opschorting van de tenuitvoerlegging kan vragen. Bij het afgeven van een dergelijke voorziening in kort geding, past gezien het voorgaande, echter grote terughoudendheid. Voor een ontheffing van de verplichting tot tenuitvoerlegging is alleen plaats, indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat het herzieningsverzoek voor de veroordeelde tot een positief resultaat zal leiden.
4.4.
[eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. Het Hof heeft het medeplegen van [eiser] (in de rol van tussenpersoon tussen de opdrachtgever ( [A] ) en de uitvoerders) bij de mishandeling van [X] onder meer bewezen geacht op basis van:
  • de eigen verklaring van [A] dat hij [eiser] heeft gevraagd om [X] te pakken en met [eiser] bij de woning van [X] heeft gepost;
  • de eigen verklaring van [eiser] dat hij door [A] is benaderd voor de mishandeling, dat de afspraak zou zijn dat hij er tweeduizend euro voor zou krijgen, dat hij tegen [A] heeft gezegd dat hij het zou regelen en dat hij met [A] naar de woning van [X] heeft gekeken;
  • een door de politie afgeluisterd gesprek (OVC-gesprek) van 22 februari 2012 tussen [A] en [eiser] , geparkeerd voor de woning van [X] , waarin [eiser] onder meer zegt dat hij heeft gezegd ‘die handen, die handen, die knieën moeten kapot hij moet niet meer lopen en die gezicht’;
  • de aangifte van [X] en de letselverklaring, waaruit volgens het Hof blijkt dat de opdracht conform de tussen [A] en [eiser] besproken instructies is uitgevoerd.
4.5.
Deze bewijsconstructie van het Hof wordt niet onhoudbaar door de nieuwe verklaring van [C] . In de eerste plaats is die verklaring uitermate summier en is [C] nog niet nader gehoord over zijn nieuwe verklaring door de politie of de rechter(-commissaris), zodat de juistheid van alle onderdelen van die verklaring nog geenszins buiten twijfel is. Maar ook als wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring, is de bewijsconstructie van het Hof daarmee nog niet weerlegd. [eiser] stelt dat het, indien [C] (zoals hij thans verklaart) één van de uitvoerders van de mishandeling is geweest, niet waarschijnlijk is dat diens broer [A] daartoe via [eiser] een (betaalde) opdracht zou hebben gegeven. Volgens de in het Arrest gebruikte eigen verklaring van [A] en de eigen verklaring van [eiser] heeft [A] echter wel degelijk een opdracht aan [eiser] gegeven voor de mishandeling van [X] en hebben beiden vervolg aan die opdracht gegeven door bij de woning van [X] te posten. Ook blijft de vaststelling van het Hof overeind dat de mishandeling is uitgevoerd, zoals tussen [A] en [eiser] is besproken. Bovendien verklaart [C] in zijn nieuwe verklaring alleen dat
hij( [C] ) niet is benaderd door [eiser] . Volgens [C] is hij meegenomen door de andere uitvoerder (met de honkbalknuppel, persoon 1), over wie [C] overigens verklaart dat hem niet bekend is wie deze persoon 1 is. Nog los van de vragen die dit door [C] geschetste scenario oproept (in het bijzonder zijn verklaring dat hij de mededader niet kent, maar wel door die persoon is meegenomen voor een mishandeling), sluit dit scenario niet uit dat persoon 1 door [eiser] is ingeschakeld. De verklaring van [C] is in zoverre dus niet onverenigbaar met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen waarop het Hof de betrokkenheid van [eiser] als tussenpersoon heeft gebaseerd.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan thans dan ook niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat het herzieningsverzoek van [eiser] succes zal hebben. Er bestaat dan ook geen grond om thans vanwege het herzieningsverzoek een bevel tot opschorting van de tenuitvoerlegging te geven.
4.7.
[eiser] heeft in de dagvaarding ook nog een beroep gedaan op de gevolgen die de executie voor hem persoonlijk, meer in het bijzonder in het kader van zijn bedrijf, zal hebben. [eiser] wijst erop dat zijn persoonlijke betrokkenheid noodzakelijk is voor de nog in ontwikkeling zijnde applicatie. Bovendien zal er volgens [eiser] onherstelbare imagoschade ontstaan, als bekend wordt dat hij gedetineerd raakt. Volgens [eiser] zijn deze consequenties onaanvaardbaar, in het licht van het feit dat de herziening waarschijnlijk tot vrijspraak zal leiden.
4.8.
Hiervoor is al geoordeeld dat opschorting van de tenuitvoerlegging vanwege het herzieningsverzoek niet aan de orde is, aangezien niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat het herzieningsverzoek tot een voor [eiser] positief resultaat zal leiden. De gestelde persoonlijke gevolgen van detentie geven geen aanleiding om bij deze beoordeling een lichtere maatstaf te hanteren of tot een ander oordeel te komen.
4.9.
Ook overigens geven de gestelde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding tot opschorting van de executie. Zoals overwogen, is het uitgangspunt dat een onherroepelijk geworden gevangenisstraf moet worden ten uitvoer gelegd. Aan detentie is inherent dat zij ingrijpende gevolgen heeft voor het persoonlijke leven van de veroordeelde. De Staat heeft [eiser] in november 2018 al drie maanden uitstel gegeven in verband met zijn bedrijfsmatige belangen rondom de ontwikkeling van de applicatie, zodat [eiser] maatregelen kon nemen om zijn detentie op te vangen. [eiser] heeft vervolgens in maart 2019 opnieuw om uitstel verzocht. Nog los van de discussie over de tijdigheid van dit verzoek (dit had in beginsel zeven dagen na ontvangst van de zelfmeldbrief moeten worden ingediend), valt niet in te zien waarom de Staat gehouden zou zijn om, na eerder uitstel, vanwege in essentie exact dezelfde bedrijfsmatige belangen opnieuw de tenuitvoerlegging uit te stellen. Weliswaar had [eiser] inmiddels een herzieningsverzoek ingediend, maar uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat dit geen grond oplevert om de tenuitvoerlegging op te schorten, ook niet in samenhang bezien met de gestelde persoonlijke gevolgen van detentie.
4.10.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.619,-, waarvan € 980,- aan salaris advocaat, € 639,- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vetter op 28 mei 2019.
av