ECLI:NL:RBDHA:2019:5678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
AWB 18/8841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen terugkeerbevel wegens gebrek aan procesbelang en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbevel. Eiser, een Marokkaanse man geboren in 1987, had een terugkeerbevel ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang meer had, omdat het terugkeerbesluit dat volgde op het terugkeerbevel inmiddels in rechte vaststond. Eiser was op 30 oktober 2018 uitgezet naar Marokko, waardoor het beroep tegen het terugkeerbevel geen relevantie meer had. Ondanks de onzorgvuldigheden in de procedure rondom het terugkeerbevel, zoals het ontbreken van het document in het procesdossier en de onduidelijkheid over de uitreiking, concludeerde de rechtbank dat deze niet voldoende waren om het procesbelang te onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder wel in de proceskosten moest worden veroordeeld, gezien de geconstateerde onzorgvuldigheden. De proceskosten werden vastgesteld op € 1024, te betalen aan de rechtsbijstandsverlener van eiser indien een toevoeging was verleend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8841
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 april 2019 in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] 1987, van Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. J. van Bennekom),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde mr. F. Gerritsen).

Procesverloop

Bij aanzegging van 21 september 2018 heeft een brigadier van het regionaal politiekorps Oost-Nederland eiser bevolen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van Spanje (het terugkeerbevel). Op 21 november 2018 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser van 16 oktober 2018 doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
Op 21 november 2018 heeft de rechtbank aanvullende gronden van beroep van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] , is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en achtergrond van de zaak
2.1
Eiser heeft verblijfsrecht in Spanje. Eiser is op onbekende datum Nederland binnen gereisd. Aan eiser is op 21 september 2018 een terugkeerbevel uitgereikt en op 10 oktober 2018 is vervolgens een terugkeerbesluit aan hem opgelegd. Op 30 oktober 2018 is eiser vanuit vreemdelingenbewaring uitgezet naar Marokko, zijn land van herkomst. De beroepen tegen de bewaringsmaatregel en het terugkeerbesluit zijn bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2018 [2] ongegrond verklaard. De tegen deze uitspraak door eiser ingediende hoger beroepen zijn bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 15 november 2018 [3] en 14 december 2018 [4] kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van artikel 91, tweede lid van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
2.2.
De gemachtigde van eiser heeft op 16 oktober 2018 bezwaar gemaakt tegen het terugkeerbevel. Dit bezwaar is door verweerder op 21 november 2018 doorgezonden naar deze rechtbank.
2.3.
Eiser heeft aanvankelijk aangevoerd dat het terugkeerbevel niet terug te vinden was in het procesdossier en dat het bestreden besluit daarom in strijd is met het Unierecht, met name Richtlijn 2008/115/EG, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Eiser heeft geen rechtsbijstand genoten en het dossier en toetsingskader zijn niet kenbaar gemaakt, waardoor ook het verdedigingsbeginsel is geschonden. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te gelasten het gestelde bevel te overleggen.
2.4.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbevel inderdaad niet in het procesdossier zat. De rechtbank heeft daarom op 26 februari 2018 verweerder telefonisch verzocht het terugkeerbevel te overleggen. Verweerder heeft bij brief van 7 maart 2019 het terugkeerbevel overgelegd.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 7 maart 2019 op het standpunt dat eisers beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het terugkeerbesluit van 10 oktober 2018 inmiddels in rechte vaststaat. Eiser is inmiddels uitgezet en heeft daarom geen procesbelang meer bij zijn beroep tegen het terugkeerbevel, welke is uitgevaardigd voor uitvaardiging van het terugkeerbesluit.
Standpunt eiser
4. De gemachtigde van eiser heeft in de nadere beroepsgronden en ter zitting aangevoerd dat de procedure ten aanzien van het terugkeerbevel zo rommelig is verlopen, dat het verdedigingsbeginsel van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is geschonden. De gemachtigde van eiser meent bovendien dat hij wel degelijk procesbelang heeft bij zijn beroep. Dat procesbelang is erin gelegen dat eiser bij gegrondverklaring van dit beroep de mogelijkheid krijgt om het terugkeerbesluit en de daarop gevolgde bewaring aan te tasten. Eiser kan om heroverweging hiervan vragen bij verweerder en schadevergoeding eisen wegens onrechtmatige detentie.
Oordeel rechtbank
5.1.
De rechtbank kiest ervoor om – alvorens de procesbelang-vraag te adresseren - de onderstaande opmerkingen te maken over het terugkeerbevel dat voorligt.
Het komt de rechtbank voor dat er aan het terugkeerbevel procedurele en materiële onzorgvuldigheden kleven. Allereerst heeft verweerder het terugkeerbevel aanvankelijk niet in het procesdossier opgenomen en heeft hij dit pas in beroep, na verzoek van de rechtbank om dit stuk ter beschikking te stellen, aan de gemachtigde van eiser en aan de rechtbank overgelegd. Er is verder niet duidelijk of het terugkeerbevel in persoon is uitgereikt. Het terugkeerbevel is niet ondertekend door [brigadier] noch door eiser zelf. Er worden bovendien twee verschillende tijdstippen van uitreiking genoemd, te weten 16.00 uur en 20.05 uur. Het terugkeerbevel vermeldt verder dat eiser in de Arabische taal is aangezegd om te vertrekken, terwijl daarnaast vermeld staat dat hij in de Spaanse taal is gehoord. Ook naar inhoud is het terugkeerbevel opvallend summier. Vaststaat tot slot dat eiser geen rechtsbijstand heeft genoten bij het gehoor in het kader van het terugkeerbevel.
5.2.
De rechtbank acht het gelet op deze onzorgvuldigheden en onregelmatigheden zeer begrijpelijk dat eiser tegen dit terugkeerbevel is opgekomen. Niettemin is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij dit beroep. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.3.
Artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, sub b (de derdelander die niet rechtmatig verblijft in Nederland, maar in een andere EU-lidstaat een verblijfsrecht heeft) wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
5.4.
Eiser is in het thans voorliggende terugkeerbevel opgedragen om zich onmiddellijk naar Spanje te begeven, alwaar hij rechtmatig verblijf heeft. Daaraan heeft eiser geen gevolg gegeven. Vervolgens heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit opgelegd, hem in bewaring gesteld en hem uitgezet naar Marokko. Nu eiser zich niet had gehouden aan het terugkeerbevel was verweerder bevoegd om over te gaan tot oplegging van een terugkeerbesluit.
5.5.
Eiser beoogt met deze procedure in feite het terugkeerbesluit en de bewaring – die door de rechtbank en de Afdeling in orde bevonden zijn – aan te tasten. Hij meent dat als het terugkeerbevel door gegrondverklaring van dit beroep van tafel gaat, hij een grondslag heeft voor een verzoek tot heroverweging van het terugkeerbesluit en de bewaring en voor een verzoek tot schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat het inmiddels in rechte vaststaande terugkeerbesluit berust op drie zware gronden en twee lichte gronden. Een van die zware gronden is het zich niet houden aan het thans voorliggende terugkeerbevel. De andere twee zware gronden zijn – kort samengevat - het zich onttrekken aan het toezicht en het zich niet houden aan eerdere aanzeggingen tot vertrek.
5.7.
Ook indien de rechtbank eiser in deze procedure in het gelijk zou stellen, het beroep gegrond zou verklaren wegens de hierboven in 5.1 geconstateerde onzorgvuldigheden en onregelmatigheden en het terugkeerbevel zou vernietigen, dan nog zou dit onvoldoende grondslag bieden om de door eiser gewenste heroverweging van het in rechte vaststaande terugkeerbesluit en de in rechte vaststaande maatregel van bewaring te vragen. Nu het terugkeerbesluit niet alleen berust op het zich niet houden aan het terugkeerbevel, maar ook nog op twee andere zware gronden en twee lichte gronden, zou het terugkeerbesluit immers ook bij heroverweging wegens het wegvallen van het terugkeerbevel, in stand blijven. In het kielzog daarvan zou ook de bewaring in stand blijven.
5.8.
Eiser kan met deze procedure dus niet bereiken wat hij beoogt te bereiken.
Bij die stand van zaken concludeert de rechtbank met verweerder (maar deels op andere gronden) dat er geen procesbelang is.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet ontvankelijk is.
5.10.
De rechtbank ziet – conform de ruimte die artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en de wetsgeschiedenis bij deze bepaling daarvoor biedt – echter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De wetsgeschiedenis bij artikel 8:75 van de Awb vermeldt dat ook in geval van niet-ontvankelijkverklaring, onbevoegdverklaring of ongegrondverklaring van het beroep de rechter beoordelingsruimte heeft om proceskosten toe te kennen ten gunste van de burger in geval van verwijtbaarheid aan de zijde van het bestuursorgaan. De rechtbank meent dat hiervan sprake is en verwijst daarvoor naar de in overweging 5.1. geconstateerde onzorgvuldigheden en onregelmatigheden.
5.11.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024 ,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. L. el Ouardiji, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LeO
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.NL 18.18672 en NL18.19513.
3.201808893/1/V3.
4.201809497/1/V3.