ECLI:NL:RBDHA:2019:5580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
31 mei 2019
Zaaknummer
AWB 18/1489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang van een Ghanese man in de Bed Bad Broodvoorziening en de beoordeling van procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Ghanese man tegen de beëindiging van zijn opvang in de Bed Bad Broodvoorziening (BBB) per 1 maart 2018. De eiser, die sinds mei 2016 in de BBB verbleef, had verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat zijn bezwaar tegen de beëindiging van de opvang kennelijk ongegrond was verklaard door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor opvang in de BBB, aangezien Ghana op de lijst van veilige landen staat en hij het aanbod voor terugkeer niet had geaccepteerd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij al 24-uurs opvang had in de Tijdelijke Opvangvoorziening voor Ongedocumenteerden (TOO) en er geen procesbelang meer was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de rol van buitenwettelijk begunstigend beleid in de opvang van ongedocumenteerden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

zittingsplaats Amsterdam
zaaknummer: AWB 18/1489
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1968, eiser
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. T.G. Waal en mr. T.F. Baars).

Procesverloop

Op 30 november 2017 heeft verweerder aan eiser in een gesprek gemeld dat zijn opvang in de Bed Bad en Brood voorziening (BBB) zal worden beëindigd. Bij brief van
11 december 2017 heeft verweerder dit aan eiser bevestigd en gemeld dat die beëindiging uiterlijk op 1 maart 2018 zal plaatsvinden.
Bij besluit van 23 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van de BBB-opvang per 1 maart 2018 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 7 juni 2018 geschorst en het vooronderzoek hervat. Op 24 september 2018 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Na hervatting van het onderzoek heeft de rechtbank op 11 juli 2018 nadere stukken van verweerder ontvangen. Op 16 juli 2018, 9 en 17 oktober 2018 en op 1 november 2018 heeft de rechtbank nadere stukken van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordiger door hun voornoemde gemachtigden.
Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning niet mag werken en geen middelen van bestaan heeft. De rechtbank acht dit aannemelijk en is daarom van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
Inleiding
2. Eiser heeft de Ghanese nationaliteit en verblijft niet rechtmatig in Nederland. Hij verbleef sinds mei 2016 bij verweerder in de 17-uurs opvang in de BBB. Inmiddels heeft eiser 24-uurs opvang in de Tijdelijke Opvangvoorziening voor Ongedocumenteerden (TOO).
Standpunt verweerder
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en dit – samengevat – als volgt gemotiveerd. Eiser is afkomstig uit Ghana. Dit land staat op de lijst van veilige landen. Dat betekent dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die sinds 28 september 2017 aan opvang in de BBB worden gesteld. Op 30 november 2017 heeft eiser het aanbod van verweerder om hem te begeleiden bij terugkeer niet geaccepteerd. Daarmee startte de beëindigingsperiode, die volgens het Jaarplan 2017 vreemdelingenbeleid 20% van eisers verblijfsduur in de BBB bedraagt met een minimum van een maand en een maximum van drie maanden. Omdat eiser vanaf mei 2016 opvang had in een BBB heeft verweerder de maximale beëindigingsperiode in acht genomen en de opvang in de BBB beëindigd met ingang van 1 maart 2018.
Standpunt eiser
4. In beroep voert eiser – samengevat – het volgende aan. Eiser betwist primair dat sprake is van beëindiging van opvang in de BBB. Hij heeft namelijk feitelijk nog steeds dezelfde vorm van opvang. Dat dit op een andere locatie is, maakt niet uit. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht of eiser daadwerkelijk kan terugkeren naar Ghana. Verweerder had aannemelijk moeten maken dat in Ghana daadwerkelijk een BBB voor eiser beschikbaar is. Eiser wijst in dit verband op het arrest [partij] van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in medische vreemdelingenzaken [1] . Ook heeft verweerder, in strijd met zijn eigen beleid, niet onderzocht welke begeleiding eiser nodig had om zijn verblijfsprobleem op te lossen, maar hem alleen terugkeerbegeleiding aangeboden. Verder heeft verweerder ten onrechte geen (medisch) advies gevraagd aan de GGD om te beoordelen of eiser wel in staat is om op straat te overleven. Daar had eiser in bezwaar wel om verzocht. Ten slotte is volgens eiser sprake van schending van de hoorplicht.
Oordeel rechtbank
Buitenwettelijk begunstigend beleid
5.1
Verweerder biedt diverse voorzieningen, onder meer in de vorm van onderdak, aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Het beleid over die voorzieningen is buitenwettelijk begunstigend beleid. Dat betekent dat de rechtbank alleen kan beoordelen of verweerder in overeenstemming met dat beleid heeft gehandeld [2] .
5.2
Het Amsterdamse vreemdelingenbeleid zoals dat geldt ten tijde van het bestreden besluit is onder meer neergelegd in het Uitgewerkt Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen 2.0. (versie 16 februari 2017) aangevuld met het Jaarplan 2017 Vreemdelingenbeleid (16 februari 2017). Hieruit blijkt dat vanuit het Programma Vreemdeling (PV) 24-uursopvang wordt geboden voor kwetsbare personen, voor maximaal twaalf maanden.
5.3
Naast de opvang in het PV is er opvang in de BBB (24-uurs- en 17-uursopvang). Opvang in de BBB is ongelimiteerd in tijd. Omdat in de loop van 2017 de volledige capaciteit van de BBB werd benut en wachtlijsten ontstonden, heeft verweerder zijn beleid aangepast en toelatingsvoorwaarden voor opvang in de BBB gesteld. Eén van de voorwaarden voor toelating is dat het land van herkomst buiten de EER [3] dient te liggen en het een niet visumland dient te zijn en/of niet op de door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangehouden lijst van veilige landen dient te staan. Ook mogen mensen geen recht hebben op een voorliggende voorziening, zoals een Dublin-claim, of een zwaar inreisverbod hebben.
5.4
Op de zitting heeft verweerder verder toegelicht dat voor mensen van wie de opvang in de BBB is beëindigd, als noodmaatregel is besloten de winteropvang open te stellen. Winteropvang is nachtopvang voor de periode tot 1 april 2018 en vindt plaats op verschillende locaties. In de winteropvang verblijven alleen ongedocumenteerden die niet tot de doelgroep van het Amsterdamse vreemdelingenbeleid behoren en uit eigen keus in Amsterdam verblijven, aldus verweerder.
5.5
In de raadsvergadering van 14 maart 2018 heeft de gemeenteraad de motie van Groot Wassink aangenomen waarin wordt gevraagd de op dat moment bestaande winteropvang om te vormen tot een passende voorziening voor ongedocumenteerden. In de brief aan de gemeenteraad van 28 maart 2018 geeft verweerder uitvoering aan deze motie per
3 april 2018. De brief is nog niet verwerkt in een nieuwe versie, maar vormt een aanvulling op het uitgewerkt uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen 2.0. Op 3 april 2018 is de TOO in de Havenstraat open gegaan. Inmiddels vindt opvang in de TOO plaats in de Derkinderenstraat. Afhankelijk van iemands medewerking aan een duurzame oplossing (legaal verblijf of terugkeer), krijgt hij in de TOO 17-uurs of 24-uurs opvang. Eiser heeft vanaf 3 april 2018 opvang in de TOO.
Procesbelang
6.1
De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser nog procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure, omdat ter zitting is komen vast te staan dat eiser op dit moment 24-uurs opvang heeft in de TOO in de Derkinderenstraat.
6.2
Er is sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van procesbelang. Eiser kan met dit beroep niet in een betere positie raken dan waarin hij al verkeert. Eiser heeft immers al
24-uurs opvang in de TOO, wat in zijn positie, gelet op verweerders buitenwettelijke beleid, de maximale opvang vormt. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Eisers betoog dat wel procesbelang aanwezig is omdat bij het wegvallen van de TOO geen opvang meer zou bestaan, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit vormt een toekomstige onzekere gebeurtenis. Hierin kan om die reden al geen procesbelang gelegen zijn.
Conclusie
7. De rechtbank zal het beroep wegens het ontbreken van procesbelang
niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en
mr. A.H. van Zutphen en mr. A.K. Mireku, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak [partij] tegen België, van
2.Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1783.
3.Europese Economische Ruimte.